Deze zomer wordt in de zondagse liturgie het zesde hoofdstuk van het Johannesevangelie gelezen, met onder meer een toespraak van Jezus over het ‘Brood uit de hemel’. Ik neem u dit keer graag mee om iets van de rijkdom hiervan te proeven en de samenhang van deze evangelielezingen te zien.
De toespraak van Jezus volgt op de broodvermenigvuldiging (Joh. 6,1-15). Dit verhaal begint met de terloopse opmerking dat het “kort voor Pasen” was. Johannes zegt dit niet zonder reden. Zoals bij deze evangelist gebruikelijk is, geeft Johannes kleine ‘hints’, die naar de diepere betekenis van het wonder verwijzen. Het is vanwege die diepere betekenis dat Johannes de wonderen, die Jezus doet, ‘tekens’ noemt. Dat wil zeggen: Wij moeten niet zozeer op het wonder zelf letten, maar meer op de betekenis ervan (vgl. Joh. 6,26).
Nieuwe Mozes
In zijn evangelie toont Johannes Jezus als de nieuwe Mozes. Mozes had het volk van de joden onder Gods leiding bevrijd uit de slavernij van Egypte. Door de woestijn was het volk naar het Beloofde Land gegaan. In die woestijn had Mozes water uit de rots geslagen en er was manna, brood uit de hemel, gevallen om het volk te voeden. Jezus geeft daarentegen levend water, waardoor je in eeuwigheid geen dorst krijgt (Joh. 4,10- 15). Door Hem krijgen we eeuwig leven. En Hij geeft levend Brood. Hij zegt: “Ik ben het brood des levens, wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben”. Jezus is groter dan Mozes, Hij is God zelf, mens geworden, en geeft zichzelf aan ons.
Wij kunnen het niet
Het verhaal van de broodvermenigvuldiging vinden we in alle evangelies, maar Johannes legt er veel nadruk op dat de grote menigte, die naar Jezus is gekomen, zelf niet voor eten kan zorgen. Filippus zegt dat je bijna een jaarsalaris nodig hebt om voor al die mensen brood te kopen (“Wil ieder ook maar een klein stukje krijgen, dan is voor tweehonderd denariën brood nog te weinig” - Joh. 6,7). Andreas komt naar voren met een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft. Dat is alles wat er is. Dit maakt duidelijk dat wij mensen het zelf niet kunnen redden; het geeft aan dat wij mensen sterfelijk zijn en onszelf geen leven kunnen geven.
Eucharistie
Dan neemt Jezus de broden, spreekt het dankgebed uit en laat de broden ronddelen. Zo beschrijven de andere evangeliën het Laatste Avondmaal (dat bij Johannes niet wordt verhaald). En vervolgens is er overvloed: twaalf manden vol met broden blijven over! Opvallend is dat de nadruk hier helemaal op het brood ligt; de vissen worden alleen terloops genoemd. Dat hierbij in feite aan de eucharistie wordt gedacht, wordt duidelijk uit de toespraak, die Jezus vervolgens houdt nadat Hij met zijn leerlingen het meer is overgestoken. Zo staat er in Joh. 6,53: “Ik zeg U, als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt ge het leven niet in U”.
Ik ben
De mensen kunnen zichzelf het leven niet geven, zo liet het teken van de broodvermenigvuldiging zien. De onmacht van de mensen, die zichzelf niet kunnen redden, wordt onderstreept doordat de leerlingen na de broodvermenigvuldiging zonder Jezus over het meer varen, waar het donker wordt en het hevig begint te waaien. Dan komt Jezus naar hen toe en zegt: “Ik ben het, wees niet bang”. Eigenlijk staat er in het Griekse origineel ‘Ik ben’ (ego eimi), de Naam waarmee God zich aan Mozes openbaarde (Ex. 3,14), toen Hij hem zond om het volk van de Joden uit de slavernij te redden. Daarna zijn de leerlingen ineens bij de andere oever aangekomen (Joh. 6,21). Jezus is niet alleen de nieuwe Mozes, Hij is ook de God, die ons redt.
Brood des levens
Aan de overkant van het meer begint vervolgens de toespraak van Jezus over het brood uit de hemel, dat leven geeft aan de wereld. Hijzelf is het Brood des levens. Wie tot Hem komt, zal nooit meer honger hebben en wie in Hem gelooft, zal nooit meer dorst krijgen (Joh. 6,35) en: “Het brood dat ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven van de wereld”(Joh. 6,51).
De zondag
In de eucharistie ontmoeten we de Heer, die zijn leven voor ons geeft, die ons verlost. De viering van de eucharistie hoort tot de kern van ons geloof, daar vieren en ontvangen we zijn leven en verlossende liefde. Hij is ons Brood des levens. Het heeft dan ook een diepe betekenis dat de Kerk vraagt om tenminste op zondag (of de vooravond van de zondag) de eucharistie mee te vieren. Daarom kunnen niet-eucharistische vieringen op zondag alleen vervangend zijn, als er geen eucharistie gevierd kan worden. De zondag is de dag van de Heer, de dag van de eucharistie.
Naar wie?
Nog een laatste opvallend element in dit zesde hoofdstuk van het Johannesevangelie: Aan het begin, bij de broodvermenigvuldiging, is er een grote menigte (Joh. 6,5), want iedereen wil graag het materiële voedsel genieten (vgl. Joh. 6,26-27). Maar aan de overkant van het meer, als Jezus in de synagoge zijn toespraak uitspreekt (Joh. 6,59), en de mensen met bootjes zijn overgevaren (Joh. 6, 24), zijn dat er dus al veel minder. Aan het einde van die toespraak, trekken velen zich terug, en wordt het gezelschap van gelovigen nog kleiner (Joh. 6,66). Tenslotte vraagt Jezus aan de twaalf apostelen of zij Hem ook willen verlaten, waarop Petrus antwoordt met een prachtige belijdenis van zijn geloof: “Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven” (Joh. 6, 68).
Geestelijk voedsel
Naar wie zouden wij gaan? Het zesde hoofdstuk van het Johannesevangelie is een uitnodiging tot geloof en trouw, een uitnodiging ook om je te voeden met geestelijk voedsel, in het bijzonder door het bewust, waardig en gelovig vieren en ontvangen van de eucharistie.