De strijd van de christen
gepubliceerd: woensdag, 5 maart 2014
We zijn in de Veertigdagentijd. Een tijd van bezinning en ommekeer. Een tijd ook van strijd. Dat realiseren we ons vaak te weinig. Christen zijn is strijden op twee fronten: opkomen voor waarheid, gerechtigheid en vrede in de wereld om ons heen, en tegelijk ons verzetten tegen de boosheid die van binnenuit komt, die opborrelt uit je eigen hart. Dat laatste is misschien nog wel het moeilijkste. De Bijbel voert de mens ten tonele als een wezen met een innerlijke wonde, een verdeeld hart. Een hart dat naast geloof, hoop en liefde, ook de etter afscheidt van egoïsme, haat, wrok, wanhoop en wellust. En de kernvraag van de mens is: Hoe en waar vinden we genezing voor die wonde?
Verander de wereld en begin bij jezelf
Het antwoord van velen was lange tijd: verbeter de wereld en de mens verbetert vanzelf wel mee. De mens is van nature goed, leerden Rousseau, Marx en talloze filosofen en goeroes. De boosheid in z’n hart is een ziekte die voortkomt uit verkeerde leefomstandigheden. Verander die omstandigheden, bevrijd de mens van alles wat hem hindert en belemmert, maak de knellende banden los van taboes, normen en regels, en ziedaar: de oorspronkelijke, goede mens komt weer tevoorschijn en de wereld wordt opnieuw een paradijs. Met schitterende ogen en grootse verwachtingen hebben mensen zich vanuit die visie alle eeuwen door geschaard achter de vaandels van utopisme, marxisme, communisme of fascisme, om ook steeds weer te ervaren dat alles eindigde in bloed en tranen, en het verhoopte paradijs er maar niet kwam.
Jezus is realistischer en legt de vinger op de wonde. Zoek de bron voor de onvolmaaktheid van mens en wereld niet in uiterlijke dinge, zoals de Farizeeën doen, zegt Hij, de werkelijke oorzaak ligt dieper. Niet de wereld is het probleem, maar de mens zelf. Zolang hij hoogmoed, haat of hebzucht in z’n hart draagt, zal hij elk systeem, hoe goed bedoeld ook, corrumperen. De mens moet veranderen en dan verandert de wereld vanzelf wel mee. Natuurlijk, we moeten strijden tegen onrechtvaardige wetten, structuren en verhoudingen, maar nooit zonder eerst en tegelijk de wonde in ons eigen hart aan te pakken. En die wonde is de verstoorde relatie met God door de zonde. We zijn geschapen om met God in liefde te leven. Alleen dan zijn de kanalen open en stroomt Zijn kracht, vrede, vreugde in ons leven en zijn we in staat om goed te doen en goed te zijn, en op onze beurt de ander lief te hebben.
Moed en liefde
Het herstel van de relatie met God vraagt moed. Moed om jezelf te zien zoals je bent, met je lichte en met je donkere kanten. Om te veranderen waar je geweten je zonden en tekorten laat zien, en dan vergeving te vragen in het besef dat Gods barmhartigheid oneindig is als de hemel en diep als de zee. Moed om zelf ook anderen te vergeven, in het besef dat de maat waarmee je meet – naar het woord van de Heer – ook de maat is waarmee je zelf gemeten zult worden. Moed om te delen met anderen van alles wat je zelf in overvloed hebt. Om ons te helpen die innerlijke strijd te kunnen strijden heeft de Heer ons zijn Geest gegeven, en zijn woord en sacramenten nagelaten, om onze geest, hart en ziel te voeden en te sterken. Geloven betekent ook: gebruik maken van alles wat God ons in zijn liefde schenkt, en wat Christus voor ons met zijn bloed heeft verworven.
De genezing van ons hart is niets anders dan het herstel van de band met God. Daarom luidt het eerste gebod: ‘Ge zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw verstand en al uw krachten’. Eigenlijk is de hele bijbel niets anders dan één grote oproep van een God die om liefde smeekt, niet allereerst omwille van Hemzelf, maar omwille van ons. Een God die zijn liefde voor de mens omschrijft in de taal van een minnaar, zoals in het Hooglied, in de taal van de liefde van een vader voor z’n zoon, een moeder voor haar kind.
Een God die de mens aankijkt met een blik waarin eeuwige, onuitroeibare liefde ligt, wachtend op het moment dat de mens loskomt van z’n aardse beslommeringen, zich zijn geschondenheid bewust wordt en de blik opheft naar Hem. En daar, in die zegenrijke momenten van contact tussen Schepper en schepsel wordt de wonde geheeld, de mens met liefde vervuld en met kracht en vuur, om het aanschijn van de aarde te vernieuwen.
Laten we deze Veertigdagentijd benutten om de band met God te herstellen of te versterken en laten we het niet uitstellen. De wereld wacht er op, en ons eigen heil hangt er van af. Morgen kunnen we er al niet meer zijn.
+ Mgr. dr. Jozef M. Punt
Bisschop van Bisdom Haarlem-Amsterdam