Bisdom Haarlem-Amsterdam








Homilie door kardinaal Eijk - maandag 2 december

Sint-Pieterbasiliek

gepubliceerd: vrijdag, 6 december 2013

Wanneer Jezus in het Evan­ge­lie volgens Mattheüs vraagt wie de leer­lin­gen denken dat Hij is, dan is het Petrus die het juiste ant­woord weet te geven: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God” (Mat. 16,16). Direct daarna merkt Jezus op dat dit niet door vlees en bloed aan Petrus is geopen­baard, dat wil zeggen niet door mensen, maar door God.

In de Kerk als geheel, maar ook in haar lei­ders vallen een god­de­lijke en een men­se­lijke dimensie te on­der­schei­den. Er kunnen momenten zijn waarin de men­se­lijke kant van de Kerk het beeld danig overheerst en zelfs verduistert. De Kerk heeft haar schandalen gekend in het verle­den en kent die in het heden. Maar één ding staat als een paal overeind: de Kerk houdt onder welke omstan­dig­heid altijd ook die God­de­lijke kant. God leidt haar door de Heilige Geest altijd en overal, tij­dens hoogte­pun­ten en diepte­pun­ten.

Hoe gaat God daar nu mee om, met die hoogte- en diepte­pun­ten in Zijn Kerk? Dat doet Hij onder meer met Zijn God­de­lijke pedagogiek. Een staaltje van die God­de­lijke pedagogiek komen we tegen in de Evan­ge­lie­le­zing van deze Eucha­ris­tie­vie­ring.

Tijdens de ont­moe­ting van de Sint Petrus met Jezus na Diens ver­rij­ze­nis op de oever van het meer van Tiberias, vraagt Jezus hem wel drie keer: “Simon, zoon van Johannes, hebt gij mij meer lief dan dezen?” Onwil­le­keu­rig moeten we denken aan de voorspelling van Jezus bij het Laatste Avondmaal dat Petrus Hem driemaal zou hebben verra­den nog voordat de haan zou kraaien (Joh. 13,38). Petrus, die zich vermoe­de­lijk daar­van bewust is, is pijn­lijk getroffen, zeker wanneer Jezus hem die vraag voor de derde maal stelt. Op het eerste gezicht zou­den we mis­schien de indruk kunnen hebben dat Jezus, hoewel Hij gelijk heeft, enigszins wreed is tegen­over Petrus. Echter, wanneer we het voor­ge­le­zen gedeelte uit het Evan­ge­lie beter begrijpen, komen we tot een ander inzicht: Jezus volgt in het geval van Petrus een zeer wijze, gedul­dige en liefde­volle, zelfs tedere vorm van pedagogiek.

In de ori­gi­nele Griekse tekst gebruikt Jezus in zijn drie vragen aan Petrus niet steeds het­zelfde woord voor “lief­heb­ben.” In de eerste twee vragen gebruikt hij het Griekse werk­woord “agapein,” in het Neder­lands ver­taald met “lief­heb­ben.” Dit werk­woord geeft een zeer diepe vorm van liefde aan, die een gave van zich­zelf inhoudt. Petrus is op dat moment nog niet in staat de inten­si­teit van deze vorm van lief­heb­ben te begrijpen. Daarom gebruikt Petrus in zijn ant­woord “Ja Heer, Gij weet dat ik U bemin” een ander Grieks werk­woord, name­lijk “philein,” in het Neder­lands ver­taald met “beminnen.” “Philein” brengt echter meer een gevoel tot uiting, een voor­keur of een spontane sympathie. Deze soort van liefde is echter niet de liefde die Jezus van Petrus verlangt: het gaat hierbij niet om een gave van zich­zelf waarvoor men een bewuste keuze maakt, maar een zich spon­taan aange­trok­ken voelen door een andere persoon. Deze vorm van liefde vindt niet haar bekro­ning in een gave van zich­zelf aan de ander, maar vindt haar bevre­diging in het gevoel zelf. Hierbij doet zich het voor de hand liggende risico voor dat wanneer de aantrek­kings­kracht eenmaal is verdwenen, ook de liefde ten einde komt.

Petrus bevindt zich op het moment dat hij deze vragen beant­woordt, nog niet op het­zelfde niveau als Jezus. Hun relatie is op dat moment nog niet weder­zijds. Echter, in de derde vraag zet Jezus een zeer liefde­volle stap: hij daalt af naar het niveau van Petrus. Omdat hij inziet dat Petrus op dat moment nog niet in staat is om het passende ant­woord te geven, schakelt Hij over naar de termino­lo­gie van Petrus: Hij gebruik dan het­zelfde Griekse werk­woord als Petrus, “philein.” Nu correspon­deert het ant­woord van Petrus met de vraag van Jezus.

Als wij mensen verra­den zijn door een ander en deze het ook nog eens bestaat om andere dan de verlangde ant­woor­den te geven, dan laten die meestal vallen. Daar­en­te­gen vergeeft Jezus Petrus van harte, omdat hij berouw heeft over het verraad, en geeft hem een nieuwe kans door zijn roe­ping te beves­tigen: “Weid Mijn Lammeren.” Petrus krijgt de kans zich ver­der te ont­wik­ke­len als volgeling van Jezus. Hij zal nadat hij samen met de andere apos­te­len met Pink­ste­ren de Heilige Geest ont­van­gen heeft, het Evan­ge­lie ver­sprei­den tot in Rome toe, waar­van hij de eerste bis­schop zal zijn. En in het jaar 64 zal Petrus onder keizer Nero voor Jezus als marte­laar zijn leven geven. Dan vraagt Jezus van Petrus daad­wer­ke­lijk de diepe liefde van een gave van zich­zelf en zal Petrus die liefde ook hebben als vrucht van de wer­king van de Heilige Geest en de zeer delicate god­de­lijke pedagogiek die Jezus toepast.

Eenmaal omge­vormd door de god­de­lijke pedagogiek paste Petrus zelf die god­de­lijke pedagogiek toe: hij werd ver­kon­di­ger van de Verrezen Heer. Via hem en de andere apos­te­len hebben wij het geloof in de Verrezen Heer ont­van­gen en kennen wij zijn belofte van onze ver­rij­ze­nis. Onze ver­rij­ze­nis is een proces dat begint bij het doopsel en zal voltooid wor­den bij de eeuwige ver­rij­ze­nis naar ziel en lichaam. Op de diepte­pun­ten van ons leven kunnen we mis­schien halsreikend uitkijken naar deze vol­tooi­ing. Jezus gebruikt echter de ver­schil­lende erva­ringen van ons aardse leven om ons op te voe­den tot zijn liefde. En het is nood­za­ke­lijk te bedenken dat Hij dat doet met groot geduld en ook ons steeds nieuwe kansen geeft om ons opnieuw aan onze roe­ping te geven. En dat is vele malen nodig in het leven van de Kerk als geheel en in het leven van ieder van ons per­soon­lijk.

Bidden we dat dit Ad Limina Bezoek voor de Kerk in Neder­land zegenrijk mag zijn. Zij ondergaat in de laatste decennia door diverse oor­zaken een van de moei­lijkste perio­den uit haar ge­schie­de­nis. Bidden we op voor­spraak van Sint-Petrus dat Gods pedagogiek ons door deze moei­lijke periode leidt en er ver­sterkt uit te voorschijn doet komen. Amen.

+ Kar­di­naal Eijk
Aarts­bis­dom Utrecht





Bisdom Haarlem - Amsterdam • Postbus 1053 • 2001 BB  Haarlem • (023) 511 26 00 • info@bisdomhaarlem-amsterdam.nlDisclaimerDeze website is gerealiseerd door iMoose