Bisdom Haarlem-Amsterdam










Aflaat als uitnodiging tot bekering

Mobiele biechthokjes op de Wereldjongerendagen in Lissabon
Mobiele biechthokjes op de Wereld­jon­ge­ren­da­gen in Lissabon

De woor­den ‘aflaat’ of ‘aflaten’ kennen we allemaal. Was dat niet iets uit een ver verle­den, over een mid­del­eeuwse verkoop­prak­tijk en protesten daartegen (denk aan Maarten Luther)? Maar wat is een aflaat nu precies? Het is in ieder geval verbon­den met de ge­schie­de­nis van het Heilig Jaar.

Alleen in de Rooms-Katho­lie­ke Kerk kennen we aflaten. Deze praktijk heeft zijn wor­tels in de Vroege Kerk. Iemand die door het doopsel in de ge­meen­schap was opgeno­men, deed door een zware zonde afbreuk aan die band. Er ontstond een proces van ver­zoe­ning om iemand weer terug te laten keren: de bis­schop legde een boetedoe­ning op voor een bepaalde tijd. Ondertussen bad de ge­meen­schap voor de boe­teling, zodat deze de weg niet alleen ging. Ook werd de voor­spraak van de heiligen, bij­zon­der de mar­te­la­ren, inge­roe­pen opdat zij ook met hun gebed bijdroegen aan de ver­zoe­ning. Deze voor­bede van heel de Kerk kreeg een li­tur­gische vorm, waar de over­tui­ging uit sprak dat de Kerk zeker kan zijn van verho­ring van haar gebed om ver­ge­ving.

Peni­tentie als herstel van de zonde

Tussen de zevende en elfde eeuw kreeg de per­soon­lijke biecht ver­der gestalte, die in veel dingen lijkt op de biecht­prak­tijk zoals wij die nu kennen. Hierin vond er een omke­ring plaats: iemand kreeg rst de ver­ge­ving toegezegd, door de biecht­va­der, en voerde daarna een boetedoe­ning uit, de peni­tentie. De schuld is dan welis­waar al volle­dig ver­ge­ven, de zonde laat wel sporen na. Het doel van de peni­tentie is in die zin het­zelfde als van de ‘oude’ boetedoe­ning: het herstel van wat door de zonde bescha­digd is. De vormen van boetedoe­ning bleven veelal het­zelfde. Dat kon gaan over een bepaald aantal vasten­da­gen of een bede­vaart naar een hei­lig­dom. En er zat dus een zekere tijdsduur vast aan een peni­tentie. Vanaf de elfde eeuw wer­den er brieven opge­steld waarin het gebed van anderen werd toegezegd ter ver­lich­ting van de boete, bij­voor­beeld het inkorten van een vasten­pe­rio­de. Daar stond dan een bepaalde geloofs­oefe­ning van de boe­teling tegen­over. Deze ver­lich­ting heette ‘indulgentia’, dat conno­ta­ties heeft van mild­heid en toegeeflijk­heid. Deze term vertalen we met het Neder­landse ‘aflaat’, wat is afgeleid van Oudne­derlandse en Gotische woord voor ‘kwijtschel­ding’..

Theo­lo­gie van de aflaat

Zoals vaker ontstond er ook bij de aflaten eerst een praktijk en volgde daar later een meer uit­ge­breide theo­lo­gische re­flec­tie op. Daarin werd bij­voor­beeld het idee van de kerk­schat ver­der uit­ge­werkt. Vaak rea­geer­den theo­lo­gie en leer­ge­zag ook op uitwassen van de aflaten­prak­tijk. Zo had het Vierde La­te­raans Concilie (1215) scherpe kri­tiek op de zoge­naamde quaestores, die uit waren op het verzamelen van aalmoezen. Daaruit blijkt dat een aalmoes langzamer­hand gezien werd als ‘goed werk’, dat in de plaats van de boetedoe­ning kon komen. Je kon het afkopen. Dit ver­schijn­sel vormde een kiem van de kri­tiek van Maarten Luther in de zes­tien­de eeuw. Niet voor niets schafte het Concilie van Trente de quaestores helemaal af en ver­oor­deelde het mis­bruiken van de aflaat­prak­tijk, omdat deze afbreuk deed aan de waarde van het gebruik.

Het Concilie van Trente
schafte de quaestores helemaal af
en ver­oor­deelde het mis­bruiken
van de aflaat­prak­tijk

Aflaat over­le­de­nen

Een meer gelukkige ont­wik­ke­ling is de moge­lijk­heid om een aflaat te verwerven voor over­le­de­nen. Hierin ont­staat een nieuwe soli­da­ri­teit. De Vroege Kerk rekende op het gebed van de mar­te­la­ren, die om het geloof gestorven zijn maar leven voor God. Nu bid­den de leven­den ook voor de over­le­de­nen, die nog weer­hou­den wor­den van de gelukzalig­heid door het gewicht van hun zon­den. Toch bleef wel de oude gewoonte om een aflaat te tellen in dagen, maan­den en jaren, ook al stond dit niet meer gelijk aan een daad­wer­ke­lijk tijdsduur van een boetedoe­ning in dit leven.

Tweede Vati­caans Concilie

Oudere pa­ro­chi­anen kennen mis­schien nog wel de gewoonte om actief te bid­den om veel aflaten te verdienen. Het Tweede Vati­caans Concilie sprak wel over deze praktijk, maar de uit­wer­king ervan kwam in de con­sti­tu­tie Indulgentiarum Doctrina (‘De leer van de aflaten’) van de heilige paus Paulus VI uit 1967. Deze con­sti­tu­tie bevat een theo­lo­gie van de aflaat en kon­digt normen af voor het vrucht­ba­re gebruik ervan. Een be­lang­rijke wijzi­ging was het afschaffen van het gebruik om het gewicht van een gedeelte­lijke aflaat in jaren of dagen uit te drukken. De nadruk kwam te liggen op de vrucht­baar­heid van het werk zelf, dat voor een aflaat gedaan wordt. De moderne aflaten­prak­tijk, zoals die ook in de ker­ke­lijke do­cu­menten voor het ko­men­de Heilig Jaar 2025 zicht­baar is, is gevormd door deze normen.

Hulp­mid­del bij beke­ring

In de Cate­chis­mus wordt de aflaat uit­ge­legd in relatie tot de zonde. Zonde in de Bijbelse zin is dat we iets gedaan hebben, dat ons vervreemdt van God. In de traditie wordt deze vervreem­ding van God beschouwd als volle­dig of iets meer sluipen­der­wijs, oftewel: zware zonde of dage­lijkse zonde. Een aflaat heeft betrek­king op de effecten van dage­lijkse zonde. Die vervreemdt ons niet de­fi­ni­tief van God, maar maakt wel dat we ongezond gehecht raken aan de dingen van de wereld. Wij blijven daaraan kleven, en het blijft op een bepaalde manier ook aan ons kleven. Verge­lijk het met een kind dat met de handjes in een pot appelstroop gezeten heeft. Er is iets gebeurd dat niet had moeten gebeuren: het was beter als het niet gebeurd was, maar het hoort onvermij­de­lijk bij het alle­daag­se van een onvolmaakt leven.

Terug naar de ziel gedacht: zonde kleeft ons aan, en zoals het kind de han­den moet wassen, hebben wij ook een stevige reini­gingsbeurt van de ziel nodig. Dat hebben we nodig in dit leven, en als dat nog niet voldoende was dan ook na dit leven in “de toestand die vagevuur genoemd wordt”. Het Latijnse woord purgatorium, dat wij als ‘vagevuur’ vertalen, betekent dan ook ‘reini­gings­plaats’ - voor al diegenen die welis­waar onvolmaakt sterven maar “in de genade en vriend­schap van God”. Het is goed om te be­na­druk­ken dat het vagevuur maar één doel heeft: ons voor­be­rei­den op de hemel.

Eén van de manieren waarop de aflaat gezien kan wor­den, is als volgt: we bouwen een bepaald nega­tief krediet op. Alle keren dat ik ongedul­dig, boos, heb­zuch­tig of wat dan ook was zijn allemaal momenten dat ik de hand door de strooppot van de zonde haal. En dat moet er allemaal af, als het niet nu is dan wel in het vagevuur. Wat een aflaat nu doet is dit: dit krediet reduceren of zelfs in één keer op nul zetten. De Kerk kán dit op grond van haar macht om te bin­den en ontbin­den.

Een aflaat is pas echt ‘vol’
wanneer elke hech­ting aan dage­lijkse zonde
los­ge­la­ten is

Verwerven van een aflaat

Te­gen­woor­dig wordt min­der de nadruk gelegd op het idee van een nega­tief krediet, en meer op het ver­trouwen dat de schat van het gebed van heel de Kerk heil­zaam kan zijn voor al haar leden. De Kerk verbindt voor­waar­den aan de aflaat, en wie daar aan voldoet heeft al be­lang­rijke stappen terug naar God gezet. Voor een volle aflaat zijn altijd drie dingen vereist: de sacra­men­tele biecht en absolutie, het ont­van­gen van de communie, en een gebed ‘in de geest van de paus’ - bij­voor­beeld door voor hem een Onze Vader en Wees­ge­groet te bid­den. Verder wordt bena­drukt dat een aflaat pas echt ‘vol’ is wanneer elke hech­ting aan dage­lijkse zonde los­ge­la­ten is, en is de aflaat dus min­der vol in de mate waarin dat min­der het geval is. We kunnen daarbij denken aan de hardnekkige gedachte dat een bepaalde zonde ‘mis­schien niet zo heel erg is’, wat een teken is dat we er toch nog aan gehecht zijn.

We kunnen aflaten voor ons­zelf ver­krij­gen, maar ook voor over­le­de­nen. De ge­meen­schap van de Kerk gaat over de grens van de dood heen: de heiligen bid­den voor ons, de Kerk op aarde. Omdat de heiligen al zijn bevrijd van de zonde is hun gebed voor ons in die zin doeltreffen­der. Als Kerk op aarde bid­den we ook voor de over­le­de­nen, dat zij spoe­dig hun laatste loute­ring doorstaan mogen hebben.

Hoe verwerft iemand dan concreet een aflaat? In ieder geval niet per ongeluk, iemand moet tenminste “een algemene bedoeling” hebben om dat te doen, en ook het werk dat de Kerk vraagt voor een aflaat vol­bren­gen. De drie voor­waar­den kunnen als volgt vervuld wor­den: aan één biecht kunnen meer­dere aflaten verbon­den wor­den, aan elke communie slechts één. Voor iedere aflaat geldt dat de persoon in staat van genade moet verkeren op het moment dat de bede­vaart, gebed of andere vroom­heids­oefe­ning omwille van de aflaat gedaan wordt.

De aflaat in het Heilig Jaar

Jubileumaflaat

  • Sacra­men­tele biecht en absolutie
  • Deelname eucha­ris­tie en ont­van­gen van de communie
  • Gebed ‘in de geest van de paus’ (voor hem een Onze Vader en Wees­ge­groet bid­den)
  • Door een heilige deur gaan (in Rome) of bede­vaarts­oord in eigen omge­ving bezoeken of op bij­zon­dere wijze een goed werk ver­rich­ten voor de naaste
  • Een aflaat is pas echt ‘vol’ wanneer elke hech­ting aan dage­lijkse zonde los­ge­la­ten is

Paus Fran­cis­cus bena­drukt dat de aflaat in het Heilig Jaar bedoeld is om ons te helpen “te ont­dek­ken hoe onbeperkt de barm­har­tig­heid van God is”. Hij gaat ver­der op de lijn van paus Paulus VI en legt de nadruk op de plaats van de aflaat in de Kerk. De aflaat is een uit­no­di­ging. Het is niet verplicht, maar een middel dat de Kerk ter beschik­king stelt. Het laat zien dat we als ‘pelgrims van hoop’ niet alléén onderweg zijn, maar gedragen wor­den door het gebed van heel de Kerk. Als ik het in eigen woor­den samenvat: zon­daars kunnen we alleen wel wor­den, maar we hebben de hei­lig­heid van heel de Kerk nodig om zelf ook heilig te wor­den.

Hoewel de aflaat in het Heilig Jaar bij­zon­der verbon­den is met de bede­vaart naar Rome zijn er ruime moge­lijk­he­den. Niet ieder­een heeft immers de fysieke of finan­ciële moge­lijk­he­den om op bede­vaart te gaan. Er zullen daartoe ook speciale jubileum­vie­ringen gehou­den wor­den. De nadruk in dit alles wordt door de Kerk echter niet gelegd op datgene wat ver­diend moet wor­den, maar datgene wat we doen: te­rug­ke­ren naar God, door te biechten, te bid­den en ons op een bij­zon­dere manier toe te wij­den aan de liefde tot God en de naaste.

Een aflaat is een middel dat de kerk in het Heilig Jaar bij­zon­der inzet om mensen aan te sporen en uit te nodigen tot duur­zaam berouw. Wanneer we nadenken over de invulling van het Heilig Jaar stellen we ons­zelf het beste de vraag hoe we kunnen ingaan op die uit­no­di­ging.

 

Anton ten Klooster
Pries­ter van het aarts­bis­dom en docent moraal­theo­lo­gie aan Tilburg University

 

Een podcast en uit­ge­breide tekst van deze bijdrage is te vin­den op:





Bisdom Haarlem - Amsterdam • Postbus 1053 • 2001 BB  Haarlem • (023) 511 26 00 • info@bisdomhaarlem-amsterdam.nlDisclaimerDeze website is gerealiseerd door iMoose