Zomerse Uitnodiging - Hofjes
We bezoeken allemaal wel eens een hofje. Het lijkt wel of ze ons als een magneet naar binnen trekken. Oases van rust. Bijna voelbare bescherming en zorg. Weg van de waan van de dag. Dat hebben ze met kerken gemeen. In dit artikel bekijken we steeds drie - van oorsprong - katholieke hofjes in drie oude steden: Amsterdam, Alkmaar en Haarlem.
Algemeen
Het historisch beeld leidt naar alleenstaande ouden van dagen, weduwen en weduwnaren die bijeenwonen in een veilige omgeving. Hofjes konden als charitatieve instellingen onder vele denominaties vallen, sommigen waren ‘gemengd’. De grondvorm bestaat meestal uit een aantal huisjes met de voorzijde aan een rechthoekige binnenplaats. Op een zoldertje werd vaak turf e.d. opgeslagen. Een soms monumentale toegangspoort vormde de verbinding tussen de binnenplaats met de straat. Die binnenplaats had vaak een kruiden- en moestuin en een bleekveldje. Daken waterden af in een grote ondergrondse drinkwaterkelder. Er was een gemeenschappelijke pomp met soms een tweede zwengel voor het oppompen van grondwater dat voor het huishouden en het besproeien van gewassen werd gebruikt. In voorkomende gevallen was er een gemeenschappelijk houten secreet of gemak. In een van de vleugels bij de toegang tot het hofje bevond zich een soms zeer luisterrijke regentenkamer van waaruit al dan niet regentesk werd bestuurd. Toch worden ook nu nog moderne hofjes gebouwd. Saamhorigheid heeft ook heden ten dage waarde.
Alkmaar
Provenhuis van Aletta Boon, Groot Nieuwland 30
Alkmaar gebruikt de term ‘provenhuis’ voor hofje. Proven staan voor de gaven als voedsel en brandstof die aan de bewoners werden verstrekt. Bij testamentaire beschikking stichtte de weduwe Aletta Boon het provenhuis in 1618; bijzonder omdat Aletta toen nog maar 23 jaar oud was. Ze stierf ook jong, in 1623. Het provenhuis startte omstreeks 1626 met een paar woninkjes in de Kitsteeg. De stichting van het huis geeft aan dat katholieken na de reformatie zich toch manifest durfden te maken. In 1693 verkreeg het provenhuis onder de toenmalige administrateur, de katholieke notaris Heymenberg, onderkomen aan de Diggelaarssteeg/Breedstraat. Het huisvestte toen ‘klopjes’, ongehuwd katholieke vrouwen die een soort kloostergelofte deden en de pastoors hielpen bij hun werk. Klopjes was een typisch Nederlands verschijnsel en kwam voort uit het kloosterverbod na de Reformatie. Vanaf 1782 vielen de kamers onder rechtstreeks bestuur van het katholieke Armencomptoir. In 1861 volgde dan de verhuizing naar Groot Nieuwland en daar heeft het hofje nog tot 1948 als zodanig gefunctioneerd.
Provenhuis van Paling en Van Foreest, hoek Zevenhuizen en Geest
Voor Alkmaar is dit het oudst nog in gebruik zijnde provenhuis. In 1540 gesticht door Pieter Claesz. Paling en Josina van Foreest. Paling was burgemeester van Alkmaar en ook Ridder van het heilig Graf (Jeruzalemridder). Aanvankelijk huisvestte het provenhuis zeven arme vrouwen. Opmerkelijk is het dat dit het eerste provenhuis in Alkmaar was met bewoners van verschillende geloven. Wel was het zo dat katholieke bewoonsters lang een bevoorrechte positie zouden behouden. Afwijkend van het bouwkundige principe van een hof is het dat de huisjes alle een voordeur aan de straatzijde hebben. Boven de hoekingang bevindt zich het alliantiewapen van de stichters.
Provenhuis van Nordingen, ‘Huis van Achten’, Lombardsteeg 23
Op de plaats waar in 1656 dit provenhuis gebouwd werd stond eerst een huiskerk, gesticht door de dominicaan Dirk Harmensz. Een statie waarvan men zegt dat er wel duizend kerkgangers een plaats konden vinden. Het provenhuis ligt tegen de westzijde van het Hof van Sonoy. Het heeft als mannenhofje drie vleugels aan een binnenplaats. Aan de Gedempte Nieuwesloot bevindt zich een trapgeveltje. Het laat twee proveniers zien met het wapenschild van de katholieke stichter, Johan van Nordingen de Jonge. Ook hier waren de acht bewoners gemengd: ‘Half catolyk en geus’. De regentenkamer heeft nog de 17de-eeuwse schouw en portretten van stichters en bestuurders.
Amsterdam
Occo’s hofje, ‘Gebouw van Barmhartigheid’, Nieuwe Keizersgracht 94
Stichteres Cornelia Occo bepaalde dat vijftien jaar na haar dood op de plaats van haar woonhuis een hofje gebouwd moest worden voor “oude behoeftige Roomschgezinde mannen en vrouwen”. Meester-timmerman Jan Luyten bouwde het in 1774 in de stijl van Lodewijk XVI-stijl. Achter het poortgebouw ligt een binnenplaats. De benedenwoninkjes hebben een ingang aan het hof, de bovenwoningen via een trap in het midden van de vleugels. Op de achterzijde van het voorgebouw staat een klokkentorentje; het bevat nog steeds de fraai koperen uurwijzer met slagwerk van Rutgerus en Van Meurs uit 1779. Sinds 1816 beschikt het hof over een eigen kapel, gewijd aan Elisabeth van Thüringen, patroonheilige van de zieken. Op het zilveren deurtje van het tabernakel staat een afbeelding van het Mirakel van Amsterdam.
Het St. Andrieshofje, Egelantiersgracht 107-141c
Bijzonderheden: Het hofje kent geen stichtingsakte omdat roomse instellingen in die tijd verboden waren, de hele 17e eeuw bleef het hofje familiebezit.
Het St. Andries hofje is het oudste van de nog bestaande hofjes in Amsterdam, uitgezonderd het Begijnhof. In oorsprong bestemd voor Rooms-katholieke bejaarde vrouwen en bij testament in 1614 gesticht door de veehouder Ivo Gerritszoon. Zijn neef, Jan Jansz. Oly, schonk de grond aan de Egelantiersgracht. Drie jaar later opende het hofje de poort voor de eerste bewoonsters. In 1623 kon een kapel in gebruik worden genomen, waar tot in de jaren zestig van de vorige eeuw de kapelaan van het Begijnhof op vrijdag de mis kwam lezen. Dat is verklaarbaar want in 1693 was ene Anna de Magistris de enig overgebleven regentes, zij deed de gehele administratie van het hofje. En sinds 1662 had zij als begijn een eigen huisje op het Begijnhof, zij had daar zelfs de positie van regerend meesteresse bereikt. Na haar dood kwam het Sint Andrieshofje onder het bestuur van het Begijnhof.
Tijdens een grote restauratie in de jaren tachtig van de vorige eeuw, heeft de kapel plaats moeten maken voor meer woonruimte. Voor het St. Andrieshofje gelden dezelfde regels als voor het Begijnhof. De huisjes worden door de Stichting het Begijnhof verhuurd aan weduwen en ongehuwde dames, bij voorkeur katholiek, van boven de 30 jaar.
Begijnhof, poort aan het Spui
Misschien wel het bekendste hof van Nederland. Het Begijnhof was voor begijnen: alleenstaande, katholieke vrouwen die in huur- of koopwoningen woonden. Behalve in Amsterdam is er in Nederland alleen nog een Begijnhof in Breda. Begijnen wilden een ‘beschouwend’ en gelovig leven. Zij mochten eigen bezittingen houden. Wel deden ze de gelofte van kuisheid. Ze werkten in de ziekenzorg, maatschappelijke hulpverlening en in het onderwijs. Oud is het zeker. Een document uit 1346 spreekt over een ‘beghynhuis’ en dat zou het begin kunnen zijn. Het is het enige middeleeuwse hofje in de stad. Het hofje ligt bijna één meter lager dan de rest van de binnenstad, nog op het middeleeuwse straatniveau. Beroemd is het gerestaureerde (deels) houten huis Begijnhof 34 (niet ouder dan 1528/1529).
In 1578 ging Amsterdam over naar het gereformeerde geloof. Kerken werden onteigend. De vrijstaande begijnhofkerk werd in 1607 aan de Presbyteriaanse kerk gegeven, de kerk van Engelse en Schotse calvinisten. De katholieke diensten gingen echter gewoon in woonhuizen door. In 1671 mochten de begijnen een eigen kapel bouwen die weliswaar niet te zien mocht zijn vanaf de straat.
Op 23 mei 1971 overleed op 84-jarige leeftijd het laatste begijntje, zuster Antonia. Er wonen nu ongeveer honderd vrouwen. Het Begijnhof bevat een groot aantal gevelstenen, waarvan de meeste een duidelijk rooms-katholiek karakter hebben.
Haarlem
Frans Loenenhofje, Witte Herenstraat 24
Het Frans Loenenhofje werd in 1607 gesticht uit de nalatenschap van de Amsterdamse koopman Frans Loenen. Voor dit hofje werd een deel van het terrein van het vroegere Norbertijnenklooster gekocht. Norbertijnern gingen altijd gekleed in het wit. Het hofje huisvestte elf arme, katholieke vrouwen. In 1609 voegde Frans Loenens vriend, de proost Jacobus Zaffius hier nog eens vijf woningen aan toe: de ‘proost’ kamers. Lieven de Key bouwde de toegangspoort in 1625 in de Hollandse Renaissance stijl. Bovenin ziet u het wapen van Frans Loenen; een onthoofde leeuw. Sfeervol zijn de vier nog steeds op gas brandende lantaarns, van het oudste Haarlemse type, die het hofje ’s avonds een uniek aanzien geven. Eén van de bewoonsters is benoemd tot binnenmoeder. Zij houdt een oogje in het zeil en informeert de regenten als er bijzonderheden zijn
Hofje De Bakenesserkamer, Wijde Appelaarsteeg 11
Dit is het oudste hofje van Haarlem, mogelijk zelfs van Nederland, gesticht in 1395. Het is een prachtig hofje met een regentenkamer uit 1663. Pomp is overdekt met een mooi baldakijn, zodat de bewoonsters ook in de regen droog water konden pompen. Gevelsteen: Ingang vant Gesticht van Dirk van Bakenes [de stichter] voor Vrouwen acht en twee mael ses. Er was oorspronkelijk plaats in het hofje voor 8 + (2x6) = 20 vrouwen. Zij betaalden in de 18e eeuw honderd gulden bij hun aankomst. Daar mochten zij vrij voor wonen, ze kregen iedere week zes stuivers, gratis turf, brandhout en met Kerst en Pasen een extra gift. Ook kregen zij medische hulp en wanneer zij kwamen te overlijden, een begrafenis. Voor arme, alleenstaande vrouwen was het hofje een uitkomst. De stad Haarlem telt nog drieëntwintig hofjes; op de lijst met voormalige hofjes zelfs nog eens 27.
Hofje In den Groenen Tuyn, Warmoesstraat 23
Op de gevelsteen boven de huidige bewonersingang aan de Lange Veerstraat is een bloeiende tuin afgebeeld. De gevelsteen hoorde bij het huis ‘Den Groenen Thuijn’, waar in 1616 het oorspronkelijke hofje is gesticht. Dit huis, met een schitterende binnentuin, werd gekocht uit de nalatenschap van Catarina Jansdochter Amen. Er kwamen 20 kleine woningen (nu 17) in het hoofdgebouw en rondom de binnentuin. Ze waren bestemd voor rooms-katholieke vrouwen vanaf vijftig jaar. In het reglement van het hofje stond dat zij gratis in het hofje mochten wonen, maar dat de bewoonsters zelf in hun onderhoud moesten kunnen voorzien. Na het overlijden van een bewoonster vielen echter al haar bezittingen het hofje toe. Het was volgens het reglement voor de andere bewoonsters verplicht om de uitvaart bij te wonen. Ook kregen zij die dag een ontbijt aangeboden, bij wijze van begrafenismaal. In het hoofdgebouw bevindt zich ook de regentenkamer, met daar achter een speciale regentessenkamer.
Met dank aan Han van Gool, Dick van der Horst, Olga van der Klooster, Kees Somer, Gabri van Tussenbroek.
Literatuur
- M.M. Bakker, ‘Van provenhuizen, Laurentius en een bloedmirakel. Een wandeling door katholiek Alkmaar’, in: Samen Kerk, zomer 2016, 4.
- D. van Bottenburg, K. Loeff, Tussen weelde en Woningwet, Amsterdam 2001.
- D. van der Horst, M. Pruijs, ‘Tot cieraet deser stede’. 20 monumenten in de historische kern van Amsterdam , Amsterdam 1994
- G. Jaspers, Inden Groenen Tuyn. Het Haarlemse hofje van Trijn Jansdochter Amen, Haarlem 2011.
- O. van der Klooster, M.M. Bakker, ’t Costelijck Ambacht. Monumenten als spiegels van vakmanschap, Amsterdam 1998
- M.L. Stokroos (red.), De vierde uitleg, Amsterdam 1991.
- Vis, J. (2013) Hofjes van Alkmaar. Provenhuizen, Huizen en Hofjes in Alkmaar. Alkmaarse Historische Reeks XIV. Stichting Alkmaarse Historische Publicaties. ISBN 978-90-821307-0-6
- www.hofjesberaad.nl
- www.hofjesinamsterdam.nl