Bisdom Haarlem-Amsterdam









Boodschap H. Vader bij Wereldvredesdag

gepubliceerd: dinsdag, 4 januari 2011

Boodschap H. Vader bij WereldvredesdagOmwille van de actuali­teit publiceren wij alsnog de bood­schap van de H. Vader bij gelegen­heid van Wereld­vre­des­dag 2011; het thema is gods­dienst­vrij­heid.

BOODSCHAP VAN PAUS BENEDICTUS XVI

BIJ DE VIERING VAN WERELDVREDESDAG

1 januari 2011 

GODSDIENSTVRIJHEID, DE WEG NAAR VREDE

1. Aan het begin van het nieuwe jaar wens ik eenie­der gemoedsrust en voorspoed, maar vooral vrede. Helaas werd het jaar dat nu ten einde loopt ge­ken­merkt door ver­vol­ging, dis­cri­mi­na­tie, vre­se­lijk geweld en reli­gi­euze onverdraag­zaam­heid.

Mijn gedachten gaan op speciale wijze uit naar het geliefde land Irak, dat op zijn weg naar stabili­teit en ver­zoe­ning nog steeds het toneel is van geweld en aan­slagen. Ik denk aan het recente leed van de chris­te­lijke ge­meen­schap. In het bij­zon­der aan de schan­de­lijke aanval op de Syrisch-Katho­lie­ke Ka­the­draal van O.L. Vrouw van Eeuwig­du­rende Bijstand in Bagdad, waar op 31 ok­to­ber twee pries­ters en meer dan vijf­tig gelo­vi­gen tij­dens de Heilige Mis wer­den gedood. In de dagen daarna volg­den nog meer aan­val­len, zelfs op woningen. Zo werd er angst gezaaid onder de chris­te­nen en nam bij velen het verlangen toe om te emigreren op zoek naar een beter leven. Ik verzeker hen van mijn per­soon­lijke nabij­heid en die van de gehele Kerk. Deze nabij­heid vond concrete uitdruk­king in de recente Bij­zon­dere Assemblee over het Midden-Oosten van de Bis­schop­pen­synode. De Synode moe­digde alle katho­lie­ken in Irak en heel het Midden-Oosten aan om in ge­meen­schap te leven en door te gaan met moe­dig te getuigen van het geloof in deze lan­den.

Ik druk mijn diep gevoelde dank uit aan alle rege­ringen die werken aan ver­lich­ting van het verdriet van deze leden van de men­se­lijke familie, en ik vraag alle katho­lie­ken om hun gebed en steun voor deze broe­ders en zusters in het geloof die slacht­of­fer zijn van geweld en onverdraag­zaam­heid. In dit ver­band leek het mij heel passend om enkele gedachten met u te delen over gods­dienst­vrij­heid als de weg naar vrede. Het is pijn­lijk te bedenken dat men in som­mi­ge delen van de wereld onmoge­lijk vrij zijn gods­dienst kan belij­den, tenzij met gevaar voor eigen leven en per­soon­lijke vrij­heid. In andere streken zien we subtielere en geraffineer­dere vormen van voorin­ge­no­men­heid en vijan­dig­heid jegens gelo­vi­gen en reli­gi­euze symbolen. Op dit moment zijn chris­te­nen degenen die het meeste lij­den onder ver­vol­ging wegens hun geloof. Velen van hen ervaren dage­lijks bele­digingen en bedrei­gingen van­wege hun streven naar waar­heid, geloof in Jezus Christus en hun oprechte pleidooi voor respect van de gods­dienst­vrij­heid. Deze situatie is onaanvaard­baar, omdat zij een bele­diging inhoudt van God en de men­se­lijke waar­dig­heid. Ook vormt zij een bedrei­ging voor de vrede en vei­lig­heid, en een obstakel voor de authen­tieke ontplooiing van heel de mens.[1]

Gods­dienst­vrij­heid drukt uit wat uniek is aan de mens. Dardoor kunnen wij immers ons per­soon­lijke en sociale leven op God richten. Zijn licht brengt ons tot een volle­dig begrip van de iden­ti­teit, bete­ke­nis en bedoeling van de persoon. Deze vrij­heid ontzeggen of wil­le­keu­rig inperken is de men­se­lijke persoon verminken. Het verduis­te­ren van de publieke rol van de gods­dienst creëert een maat­schap­pij die de ware aard van de mens vero­nacht­zaamt. Dat maakt de groei van echte en blijvende vrede van heel de men­se­lijke familie onmoge­lijk.

Om die reden roep ik alle mannen en vrouwen van goede wil op zich opnieuw in te zetten voor een wereld waarin allen vrij hun gods­dienst of geloof kunnen belij­den en hun liefde tot God kunnen uiten met heel hun hart, met heel hun ziel en met heel hun verstand (vgl. Mt 22:37). Dat is de in­spi­re­rende en lei­dende gedachte voor deze Bood­schap voor Wereld­vre­des­dag, gewijd aan het thema: Gods­dienst­vrij­heid, de weg naar vrede.

Een heilig recht op leven en een gees­te­lijk leven

2. Het recht op gods­dienst­vrij­heid wor­telt in de waar­dig­heid zelf van de men­se­lijke persoon.[2] Diens trans­cen­dente natuur mag niet wor­den ontkend of buiten be­schou­wing blijven. God schiep man en vrouw naar zijn beeld en gelijkenis (vgl. Gen 1:27). Daarom heeft ieder mens het heilige recht op een vol­waar­dig leven, ook vanuit spi­ri­tu­eel oog­punt. Zonder de erken­ning van zijn gees­te­lijk wezen, zon­der open­heid voor het bovenna­tuur­lijke, trekt de men­se­lijke persoon zich in zich­zelf terug. Hij kan dan de diepste vragen van het hart over de zin van het leven niet beant­woor­den, noch passende en blijvende ethische waar­den en principes vin­den, of zelfs echte vrij­heid ervaren en bouwen aan een recht­vaar­dige maat­schap­pij.[3]

De Heilige Schrift, over­een­koms­tig onze eigen erva­ring, open­baart de diepe waarde van de men­se­lijke waar­dig­heid: “Zie ik de hemel, het werk van Uw vin­gers, de maan en de sterren door U daar beves­tigd, wat is dan de sterveling dat U aan hem denkt, het mensen­kind dat U naar hem omziet? U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toe­ver­trouwd het werk van Uw han­den en alles aan zijn voeten gelegd” (Ps 8:4-7).

Als we kijken naar de sublieme wer­ke­lijk­heid van de men­se­lijke natuur kunnen we dezelfde verba­zing ervaren die de psal­mist had. Onze natuur verschijnt als open­heid voor het Mysterie, een vermogen om diepe vragen te stellen over ons­zelf en de oorsprong van het heelal, en als een diepe echo van de hoogste liefde van God, begin en eind van alle dingen, van elk mens en volk.[4] De trans­cen­dente waar­dig­heid van de persoon is een wezen­lijke waarde van de joods-chris­te­lijke wijs­heid, maar kan via de rede door ie­der­een erkend wor­den. Deze waar­dig­heid, opgevat als vermogen om boven zijn eigen ma­te­ri­ali­teit zijn uit te stijgen en de waar­heid te zoeken, moet erkend wor­den als uni­ver­seel goed, onmis­baar voor het bouwen van een maat­schap­pij die op men­se­lijke ontplooiing is gericht. Respect voor essentiële ele­menten van men­se­lijke waar­dig­heid, zoals het recht op leven en het recht op gods­dienst­vrij­heid, is een voor­waarde voor de morele legitimi­teit van elke sociale en wette­lijke norm.

Gods­dienst­vrij­heid en weder­zijds respect

3. Gods­dienst­vrij­heid ligt ten grond­slag aan morele vrij­heid. Open­heid voor de waar­heid en volmaakte goed­heid, open­heid voor God, wor­telt in de men­se­lijke natuur. Zij geeft totale waar­dig­heid aan elk individu en is de garantie voor volle­dig weder­zijds respect tussen personen. Gods­dienst­vrij­heid dient dan ook niet alleen te wor­den gezien als vrijwa­ring van dwang, maar nog fun­da­men­teler als moge­lijk­heid om eigen keuzes met de waar­heid in overeenstem­ming te brengen.

Vrij­heid en respect zijn onscheid­baar. Ja "bij de uit­oefe­ning van hun rechten zijn in­di­vi­duen en groepen gebon­den aan de morele plicht reke­ning te hou­den met de rechten van anderen, de eigen plichten tegen­over anderen en het alge­meen belang”.[5]

Een vrij­heid die vijan­dig of on­ver­schil­lig staat ten opzichte van God loopt uit­ein­delijk uit op zelfont­ken­ning en garan­deert niet een volle­dig respect voor anderen. Een wil die zich­zelf fun­da­men­teel niet in staat acht om de waar­heid en het goede te vin­den heeft geen objectieve redenen of motieven tot han­de­len, behalve die welke haar door directe en toevallige belangen wor­den gedic­teerd. Zij heeft geen “iden­ti­teit” om aan te bouwen door echt vrije en bewuste beslis­singen. Dientenge­volge kan zij geen respect eisen van andere “willen”, die zelf los staan van hun eigen diepste wezen en zo andere “redenen” of zelfs geen enkele “reden” kunnen laten gel­den. De illusie dat moreel rela­ti­vis­me de sleu­tel biedt tot vreedzame co-exis­tentie is in feite de bron van ver­deeld­heid en ont­ken­ning van de waar­dig­heid van mensen. We kunnen daar­mee de nood­zaak inzien, dat er een twee­vou­dige dimensie erkend wordt binnen de een­heid van de men­se­lijke persoon: een reli­gi­euze dimensie en een sociale dimensie. In dit ver­band “is het on­voor­stel­baar dat gelo­vi­gen een deel van zich­zelf, hun geloof, zou­den moeten onderdrukken om actieve bur­gers te zijn. Het zou nooit nodig moeten zijn God te ontkennen om onze rechten te ver­krij­gen”.[6]

Het gezin, een school voor vrij­heid en vrede

4. Als gods­dienst­vrij­heid de weg naar vrede is, is een gods­diens­tige opvoe­ding de ver­keersa­der die nieuwe gene­ra­ties ertoe leidt anderen als hun broe­ders en zusters te zien. Met hen zijn zij ge­roe­pen samen te reizen en te werken, zo dat allen zich leden van de mensen­fa­mi­lie voelen, waar­van niemand uit­ge­slo­ten moet wor­den.

Het gezin dat gebaseerd is op het huwe­lijk, als uitdruk­king van de nauwe een­heid en comple­mentari­teit tussen een man en een vrouw, is eigen­lijk de eerste school voor sociale, culturele, morele en spi­ri­tu­ele vor­ming en groei van kin­de­ren. Zij zou­den altijd in hun vader en moe­der de eerste getuigen moeten kunnen zien van een leven gericht op de waar­heid en de liefde tot God. Ouders dienen altijd vrij te zijn om verant­woor­de­lijk en zon­der dwang hun erf­goed van geloof, waar­den en cultuur op hun kin­de­ren over te dragen. Het gezin, de eerste cel van de men­se­lijke samen­le­ving, blijft de eerst aangewezen oefen­plek voor harmonieuze relaties op elk niveau van sa­men­le­ven, men­se­lijk, natio­naal en inter­na­tio­naal. Wijs­heid toont deze weg naar een sterk en broe­der­lijk sociaal weefsel, waarin de jeugd kan wor­den voor­be­reid op haar eigen verant­woor­de­lijk­he­den in het leven, in een vrije samen­le­ving en een geest van begrip en vrede.

Een gemeen­schap­pe­lijk erf­goed

5. Men kan stellen dat onder de grondrechten en vrij­he­den vanuit de waar­dig­heid van de persoon, de gods­dienst­vrij­heid een bij­zon­dere plaats inneemt. Als deze wordt erkend, wordt de men­se­lijke persoon in zijn oorsprong ge­res­pec­teerd en wor­den het ethos en de instituties van volkeren ver­sterkt. Waar gods­dienst­vrij­heid daar­en­te­gen wordt gewei­gerd en ge­pro­beerd wordt mensen van het belij­den van en het leven naar hun geloof af te hou­den, wordt de men­se­lijke waar­dig­heid aangetast. Dan wor­den ook de ge­rech­tig­heid en de vrede, gebaseerd op een recht­vaar­dige sociale orde­ning in het licht van de opperste Waar­heid en Goed­heid, bedreigd.

Gods­dienst­vrij­heid is in die zin ook een verworven­heid van een gezonde poli­tieke en juri­dische cultuur. Zij is een wezen­lijk goed: ieder mens moet vrij het recht kunnen uit­oefe­nen om in­di­vi­dueel of als ge­meen­schap zijn eigen religie of geloof te belij­den en publiek of privé, in on­der­richt, praktijk, publi­ca­ties, ere­dienst en rituelen te laten zien. Er zou­den geen obstakels moeten zijn als hij of zij tot een andere religie wil behoren of er helemaal geen belijdt. In dit ver­band is het inter­na­tio­naal recht een voor­beeld en essentieel re­fe­ren­tie­punt voor staten, in zoverre het geen enkel voorbehoud op de gods­dienst­vrij­heid toe­staat zo lang recht­vaar­dige eisen van de open­ba­re orde wor­den geëerbie­digd.[7] De inter­na­tio­nale orde erkent daar­mee dat rechten van reli­gi­euze aard dezelfde status hebben als het recht op leven en per­soon­lijke vrij­heid en dat zij tot de wezen­lijke kern behoren van de mensen­rechten, tot die uni­ver­se­le en na­tuur­lijke rechten die door men­se­lijke wet­ge­ving nooit kunnen wor­den gewei­gerd.

Gods­dienst­vrij­heid is niet het exclusieve erf­deel van gelo­vi­gen, maar van de hele volkeren­fa­mi­lie op aarde. Zij is een wezensele­ment van een rechts­staat. Zij kan niet wor­den gewei­gerd zon­der tege­lijker­tijd inbreuk te maken op alle fun­da­men­tele rechten en vrij­he­den, omdat zij daar­van synthese en sluitsteen is. Zij is “de lakmoesproef van het respect voor alle andere mensen­rechten”.[8] Omdat zij de uit­oefe­ning van onze meest spe­ci­fie­ke men­se­lijke vermogens moge­lijk maakt, creëert zij de nood­za­ke­lijke voor­waar­den voor een in­te­grale ontplooiing van de persoon in de een­heid van zijn afzon­der­lijke dimensies.[9]

De publieke dimensie van religie

6. Gods­dienst­vrij­heid vertrekt zoals elke vrij­heid vanuit de per­soon­lijke levens­sfeer, maar verwezen­lijkt zich in relatie met anderen. Vrij­heid zon­der relatie is geen volle­dige vrij­heid. Gods­dienst­vrij­heid is niet beperkt tot slechts de in­di­vi­duele dimensie, maar wordt ge­rea­li­seerd binnen de eigen ge­meen­schap en in de maat­schap­pij, analoog aan het relationele wezen van de persoon en de publieke aard van religie.

Relatie is een beslissende component in de gods­dienst­vrij­heid, die de ge­meen­schap van gelo­vi­gen aanzet tot prak­tische soli­da­ri­teit voor het alge­meen belang. In deze ge­meen­schapsdi­mensie blijft ieder mens uniek en onherhaal­baar, maar vindt hij of zij tege­lijker­tijd vol­tooi­ing en volle­dige verwer­ke­lij­king.

De bijdrage van reli­gi­euze ge­meen­schappen aan de maat­schap­pij is onmisken­baar. Talloze chari­ta­tieve en culturele in­stel­lingen getuigen van de con­struc­tieve rol van gelo­vi­gen in het maat­schap­pe­lijk leven. Nog be­lang­rijker is de ethische bijdrage van religie op poli­tiek terrein. Zij moet niet wor­den ge­mar­gi­na­li­seerd of verbo­den, maar wor­den gezien als ef­fec­tieve bijdrage aan het alge­meen belang. In dit ver­band dient de reli­gi­euze dimensie van cultuur te wor­den vermeld, door de eeuwen heen opge­bouwd dankzij sociale en met name ethische bijdragen van religie. Deze dimensie dis­cri­mi­neert op geen enkele manier degenen die haar geloofsop­vat­tingen niet delen, maar ver­sterkt juist de sociale samenhang, in­te­gra­tie en soli­da­ri­teit.

Gods­dienst­vrij­heid, een kracht voor vrij­heid en bescha­ving: de gevaren van haar mis­bruik

7. Mis­bruik van gods­dienst­vrij­heid om duistere belangen te maskeren, zoals omverwer­ping van de geves­tigde orde, verga­ring van kapi­taal of grip van een enkele groep op de macht, kan enorme schade toe­bren­gen aan de samen­le­ving. Fanatisme, fun­da­men­ta­lisme en praktijken die tegen­ge­steld zijn aan de men­se­lijke waar­dig­heid kunnen nooit wor­den gerecht­vaar­digd, helemaal al niet in de naam van religie. Het belij­den van een gods­dienst kan niet wor­den geïnstru­mentaliseerd of met geweld wor­den opgelegd. Staten en de ver­schil­lende mensen­ge­meen­schappen moeten nooit vergeten dat gods­dienst­vrij­heid voor­waarde is voor het streven naar waar­heid, die zich niet laat opleggen met geweld, maar “door de kracht van de waar­heid zelf”.[10] In die zin is religie een po­si­tie­ve drijvende kracht bij de opbouw van een civiele en poli­tieke maat­schap­pij.

Hoe kan iemand de bijdrage ontkennen van 's werelds grote religies aan de ont­wik­ke­ling van de bescha­ving? De serieuze zoek­tocht naar God heeft geleid tot groter respect voor de men­se­lijke waar­dig­heid. Chris­te­lijke ge­meen­schappen, met hun erfenis van waar­den en beginselen, hebben bij mensen en volkeren veel bij­ge­dragen tot bewustwor­ding van hun iden­ti­teit en waar­dig­heid, de vesti­ging van democra­tische instituties en erken­ning van mensen­rechten met de bijbe­ho­rende ver­plich­tingen.

Ook in de steeds meer geglobaliseerde samen­le­ving van vandaag wor­den chris­te­nen ge­roe­pen om niet alleen door be­trok­ken­heid bij het maat­schap­pe­lijke, econo­mische en poli­tieke leven, maar ook door te getuigen van naasten­liefde en geloof, een waarde­volle bijdrage te leveren aan het moeizame en sti­mu­lerende streven naar ge­rech­tig­heid, in­te­grale ont­wik­ke­ling en een juiste orde­ning van de men­se­lijke aan­ge­le­gen­he­den. Die orde­ning wordt beroofd van een open dimensie naar het trans­cen­dente, wanneer religie van het publieke leven wordt uit­ge­slo­ten. Zonder deze fun­da­men­tele erva­ring wordt het moei­lijk om samen­le­vingen te richten op uni­ver­se­le ethische beginselen en om op natio­naal en inter­na­tio­naal niveau een wetsorde te ves­tigen die volle­dig de grondrechten en vrij­he­den erkent en res­pec­teert zoals neer­ge­legd in de helaas nog steeds miskende of bestre­den doel­stel­lingen van de Uni­ver­se­le Ver­kla­ring van de Rechten van de Mens van 1948.

Een kwestie van ge­rech­tig­heid en bescha­ving:

fun­da­men­ta­lisme en vijan­dig­heid tegen­over gelo­vi­gen doen afbreuk aan de po­si­tie­ve seculari­teit van staten

8. Met dezelfde kracht waar­mee elke vorm van fanatisme en reli­gi­eus fun­da­men­ta­lisme wordt ver­oor­deeld moet ook elke vorm van gods­dienstvijan­dig­heid, die de publieke rol van gelo­vi­gen in het maat­schap­pe­lijke en poli­tieke leven beperkt, wor­den tegen­gaan.

Het moge dui­de­lijk zijn dat reli­gi­eus fun­da­men­ta­lisme en secula­risme op elkaar lijken, waar beide extreme verwer­ping zijn van res­pec­tie­ve­lijk legitiem pluralisme en het beginsel van seculari­teit. Beide verabsolu­te­ren een reductionis­tische deel­vi­sie op de men­se­lijke persoon, in het ene geval ten gunste van vormen van reli­gi­eus in­te­gralisme en in het andere geval van ra­tio­na­lis­me. Een maat­schap­pij die religie met geweld wil opleggen, of juist wil verwerpen, doet niet alleen onrecht aan in­di­vi­duen en aan God, maar ook aan zich­zelf. God roept de mens­heid tot zich met een liefde­vol plan, dat een vrij en verant­woor­de­lijk ant­woord vraagt van de hele persoon met zijn na­tuur­lijke en spi­ri­tu­ele dimensies, met heel zijn hart en wezen, in­di­vi­dueel en gemeen­schap­pe­lijk. Ook de maat­schap­pij, als uitdruk­king van de persoon in al haar aspecten, moet zich ont­wik­ke­len en or­ga­ni­se­ren met open­heid voor het trans­cen­dente. Juist om deze reden kunnen de wetten en instituties van een samen­le­ving niet zodanig wor­den vormge­ge­ven dat ze de reli­gi­euze dimensie van de bur­gers negeren of volle­dig uitsluiten. Door de democra­tische ac­ti­vi­teit van bur­gers die zich bewust zijn van hun hoge roe­ping, moeten deze wetten en instituties het wezen van de men­se­lijke persoon voldoende weer­spie­gelen om zo diens reli­gi­euze dimensie te onder­steunen. Aangezien de reli­gi­euze dimensie van de mens geen creatie is van de staat, moet zij niet door de staat gemanipuleerd wor­den, doch veeleer erkend en ge­res­pec­teerd.

Waar enig natio­naal of inter­na­tio­naal rechtsstelsel reli­gi­eus of antireli­gi­eus fanatisme toe­staat, mist het zijn opdracht om ge­rech­tig­heid en de rechten van allen te be­scher­men en bevor­de­ren. Deze dingen kunnen niet aan de wille­keur van de wetgever of de meer­der­heid wor­den over­ge­la­ten, omdat, zoals Cicero ooit zei, ge­rech­tig­heid meer is dan louter een systeem dat wetten produ­ceert en toepast. Het houdt ook de erken­ning van de waar­dig­heid van iedere persoon in[11]. Wanneer de gods­dienst­vrij­heid niet in haar essentie wordt gegaran­deerd en beleefd kan wor­den, wordt deze waar­dig­heid uit­ein­delijk verminkt en bescha­digd, en kan ze ten prooi vallen aan afgo­den, aan relatieve belangen die dan absoluut wor­den. Met dat alles ris­keert de maat­schap­pij vormen van poli­tiek en ideo­lo­gisch totalita­risme die de publieke macht be­na­druk­ken, terwijl ze de vrij­heid van geweten, denken en gods­dienst, als waren dit concurrenten, kleineren en beknotten.

Dialoog tussen maat­schap­pe­lijke en reli­gi­euze in­stel­lingen

9. De erfenis van beginselen en waar­den, uitgedrukt door een authen­tieke religio­si­teit, is een bron van rijkdom voor volkeren en hun ethos. Ze spreekt direct het geweten en het verstand aan, herinnert aan de behoefte tot morele beke­ring en bevor­dert de beoefe­ning van deug­den en liefde­volle bena­dering van anderen als broe­ders en zusters, als leden van de grotere mensen­fa­mi­lie.[12]

Onverlet het respect voor de po­si­tie­ve seculari­teit van staatsin­stel­lingen moet de publieke dimensie van religie altijd wor­den erkend. Een gezonde dialoog tussen maat­schap­pe­lijke en reli­gi­euze in­stel­lingen is fun­da­men­teel voor de in­te­grale ontplooiing van de men­se­lijke persoon en sociale harmonie.

Leven in liefde en waar­heid

10. In een geglobaliseerde wereld met toe­ne­mend multi-etnische en multi-reli­gi­euze samen­le­vingen kunnen de grote religies dienen als be­lang­rijke factor voor de een­heid en vrede van de men­se­lijke familie. Op basis van hun reli­gi­euze over­tui­ging en het rationeel zoeken van het alge­meen belang zijn hun gelo­vi­gen ge­roe­pen om hun verant­woor­de­lijke be­trok­ken­heid te uiten binnen de context van de gods­dienst­vrij­heid. In de veel­heid van reli­gi­euze culturen moet gebruik wor­den gemaakt wat alles wat het goede sa­men­le­ven bevor­dert en moet wor­den ver­wor­pen wat de waar­dig­heid van mannen en vrouwen aantast.

De publieke ruimte die de inter­na­tio­nale ge­meen­schap moge­lijk maakt voor religies en hun voorstel voor “goed leven” helpt om te komen tot een mate van overeenstem­ming over de waar­heid en het goede en tot een morele consensus. Deze zijn  fun­da­men­teel voor een recht­vaar­dig en vreed­zaam sa­men­le­ven. De lei­ders van de grote religies zijn dankzij hun positie, invloed en autori­teit binnen hun ge­meen­schap als eersten ge­roe­pen tot weder­zijds respect en dialoog.

De chris­te­nen wor­den op hun beurt aangespoord door hun geloof in God, de Vader van de Heer Jezus Christus, om als broe­ders en zusters te leven, elkaar te ont­moe­ten in de Kerk en samen te werken aan de opbouw van een wereld waar in­di­vi­duen en volkeren “geen kwaad meer doen … want kennis van de Heer vervult de aarde, zoals het water de bodem van de zee bedekt” (Js 11:9).

Dialoog als gemeen­schap­pe­lijke zoek­tocht

11. Voor de Kerk betekent dialoog tussen de aanhan­gers van de ver­schil­lende gods­diensten een be­lang­rijk middel tot samen­wer­king met alle reli­gi­euze ge­meen­schappen voor het alge­meen belang. De Kerk zelf verwerpt niets dat waar en heilig is in de ver­schil­lende religies. “Zij heeft hoge ach­ting voor die leef- en gedrags­wij­zen, voor­schriften en on­der­richt die, hoewel op veel manieren afwijkend van haar eigen leer, toch vaak een licht­straal van die waar­heid weer­spie­gelt die alle mensen verlicht”.[13]

De weg die we moeten gaan is niet die van rela­ti­vis­me of reli­gi­eus syncretisme. De Kerk “verkon­digt Christus, en dat is steeds haar taak. Hij is ‘de weg, de waar­heid en het leven’ (Jh 14:6), in wie de mensen de vol­heid van het reli­gi­euze leven vin­den en in wie God alle dingen met zich verzoent”.[14] Toch sluit dit op geen enkele manier de dialoog uit en het samen zoeken naar waar­heid op de ver­schil­lende gebie­den van het leven. Immers, zoals de heilige Thomas van Aquino vaak zei: “elke waar­heid, door wie ook geuit, komt van de heilige Geest”.[15]

Het jaar 2011 mar­keert de vijfen­twin­tigste ver­jaar­dag van de Wereld­ge­beds­dag voor de Vrede waartoe Johannes Paulus II in 1986 in Assisi had uit­ge­no­digd. Bij die gelegen­heid getuig­den de lei­ders van de grote wereldreligies van het feit dat religie een factor van een­heid en vrede is en niet van ver­deeld­heid en conflict. De her­in­ne­ring aan die erva­ring geeft reden tot hoop op een toe­komst waarin alle gelo­vi­gen zich­zelf als midde­laars van ge­rech­tig­heid en vrede zien en dat ook zullen zijn.

Morele waar­heid in poli­tiek en diplomatie

12. De poli­tiek en de diplomatie zou­den naar het morele en spi­ri­tu­ele erf­goed van de grote religies moeten kijken om uni­ver­se­le waar­he­den, beginselen en waar­den te zien en te beves­tigen, die niet kunnen wor­den ontkend zon­der de waar­dig­heid van de persoon te ontkennen. Maar wat betekent het prak­tisch om morele waar­heid te bevor­de­ren in de wereld van poli­tiek en diplomatie? Dat betekent verant­woor­de­lijk han­de­len op basis van objectieve en in­te­grale kennis van de feiten. Het betekent poli­tieke ideo­lo­gieën ont­man­telen die uit­ein­delijk de waar­heid en mens­waar­dig­heid ver­drin­gen om pseudo­waar­den te bevor­de­ren onder het voorwendsel van vrede, ont­wik­ke­ling en mensen­rechten. Het betekent een niet aflatende inzet voor de enting van po­si­tie­ve wet­ge­ving op de principes van de natuurwet.[16] Dit alles is nodig om coherent te zijn met het respect voor de waar­dig­heid en de waarde van de men­se­lijke persoon, vast­ge­legd door de volkeren van de wereld in het Handvest van de Verenigde Naties in 1945. Hierin liggen de uni­ver­se­le waar­den en morele beginselen vervat als re­fe­ren­tie­kader voor de normen, instituties en stelsels die het sa­men­le­ven op natio­naal en inter­na­tio­naal niveau regelen.

Haat en vooroor­deel voorbij

13. Ondanks de lessen van de ge­schie­de­nis en de pogingen van staten, inter­na­tio­nale en regionale in­stel­lingen, niet-gouver­ne­men­tele organi­sa­ties en de vele mannen en vrouwen van goede wil die dage­lijks werken aan de bescher­ming van fun­da­men­tele rechten en vrij­he­den, is de wereld van vandaag ook getuige van ver­vol­ging, dis­cri­mi­na­tie, geweld en onverdraag­zaam­heid op basis van religie. Speciaal in Azië en in Afrika zijn de hoofdslacht­of­fers leden van reli­gi­euze min­der­he­den. Hun wordt het vrij belij­den of ver­an­de­ren van religie ontzegd middels intimidatie en bero­ving van hun rechten, basisvrij­he­den en essentiële goe­de­ren, inclusief hun per­soon­lijke vrij­heid en zelfs hun leven.

Er bestaan ook, zoals ik al stelde, meer geraffi­neerde vormen van gods­dienstvijan­dig­heid. In westerse lan­den uit die zich soms in ont­ken­ning van de ge­schie­de­nis en verwer­ping van reli­gi­euze symbolen die de iden­ti­teit en cultuur van de meer­der­heid van de bur­gers weer­spie­gelen. Ook koestert deze vijan­dig­heid haat en vooroor­deel. Zij stemt niet overeen met een zake­lijke en even­wich­tige visie op pluralisme en de seculari­teit van in­stel­lingen, om niet te spreken van het feit dat ko­men­de gene­ra­ties het contact met de onbe­taal­ba­re spi­ri­tu­ele erfenis van hun lan­den dreigen te verliezen.

Religie wordt verde­digd door de rechten en vrij­he­den te verde­digen van reli­gi­euze ge­meen­schappen. De lei­ders van de grote wereldgods­diensten en de lei­ders van de naties zou­den daarom hun inzet moeten vernieuwen voor de be­vor­de­ring en bescher­ming van de gods­dienst­vrij­heid, met name om reli­gi­euze min­der­he­den te verde­digen. Deze vormen geen bedrei­ging voor de iden­ti­teit van de meer­der­heid maar eer­der een kans voor dialoog en weder­zijdse culturele verrij­king. Hen verde­digen is de ideale manier om de geest van goede wil, open­heid en wederkerig­heid te verstevigen, die de bescher­ming van basis­rechten en vrij­he­den kan verzekeren in alle delen en regio's van de wereld.

Gods­dienst­vrij­heid in de wereld

14. Tenslotte wil ik graag een woord richten tot de chris­te­lijke ge­meen­schappen die lij­den onder ver­vol­ging, dis­cri­mi­na­tie, geweld en onverdraag­zaam­heid. Met name in Azië, in Afrika, in het Midden-Oosten en in het bij­zon­der het Heilig Land, een plaats door God gekozen en gezegend. Ik verzeker hen nogmaals van mijn va­der­lijke genegen­heid en gebed, en ik vraag alle gezags­dra­gers snel op te tre­den en elk onrecht tegen chris­te­nen in hun land te stoppen. Moge Christus' navol­gers tegen­over de hui­dige moei­lijk­he­den de moed niet verliezen, want het getuigen van het evan­ge­lie is een teken van tegen­spraak en zal dat altijd zijn.

Laten we de woor­den van de Heer Jezus ter harte nemen: “Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen getroost wor­den … Gelukkig die hon­ge­ren en dorsten naar de ge­rech­tig­heid, want zij zullen verza­digd wor­den … Gelukkig die ver­volgd wor­den van­wege de ge­rech­tig­heid, want hun behoort het Ko­nink­rijk der hemelen, gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschel­den en ver­volgen en van allerlei kwaad betichten van­wege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke belo­ning” (Mt 5:4-12). Hernieuwen wij ver­vol­gens “de belofte van ver­ge­ving en kwijtschel­ding die we doen als we Gods ver­ge­ving vragen in het Onze Vader. Wij bepalen zelf de voor­waarde en de mate van genade die we vragen als we zeggen: ‘En vergeef ons onze schul­den, zoals ook wij hebben ver­ge­ven wie schul­den heeft bij ons’ (Mt 6:12)”.[17] Geweld wordt niet overwonnen met geweld. Moge onze smarten­kreet altijd vergezeld gaan van geloof, van hoop en het ge­tui­ge­nis van onze liefde voor God. Ik druk ook mijn hoop uit dat er in het Westen, en met name in Europa, een einde komt aan de vijan­dig­heid en voorin­ge­no­men­heid tegen chris­te­nen omdat zij con­se­quent hun leven op de waar­den en beginselen uit het evan­ge­lie afstemmen. Moge Europa zich veeleer met zijn eigen chris­te­lijke wor­tels verzoenen en zijn rol in het verle­den, heden en toe­komst begrijpen. Zo zal het ge­rech­tig­heid, een­dracht en vrede gaan ervaren, door een serieuze en blijvende dialoog met alle volkeren aan te gaan.

Gods­dienst­vrij­heid, de weg naar vrede

15. De wereld heeft God nodig. Zij heeft behoefte aan uni­ver­se­le, gedeelde ethische en spi­ri­tu­ele waar­den. En religie kan bij deze zoek­tocht een kost­ba­re bijdrage leveren aan een recht­vaar­dige en vreedzame sociale orde op de natio­nale en inter­na­tio­nale niveaus.

Vrede is een geschenk van God en tege­lijker­tijd een opgave die nooit helemaal voltooid is. Een samen­le­ving verzoend met God is dichter bij de vrede. Deze is niet louter de afwe­zig­heid van oorlog of het re­sul­taat van mili­tai­re of econo­mische over­macht en nog min­der van be­drieg­lijke  sluw­heid of gewiekste manipulatie. Vrede is veeleer het re­sul­taat van een uitzuive­rings­pro­ces en van culturele, morele en spi­ri­tu­ele verhef­fing van ieder mens en ieder volk. Een proces waarin de men­se­lijke waar­dig­heid volle­dig wordt ge­res­pec­teerd. Ik nodig allen die vrede­stich­ters willen zijn, speciaal de jon­ge­ren, uit om naar de stem te luis­te­ren in hun hart. Dat zij zo in God een vast ori­ën­ta­tie­punt vin­den bij het bereiken van echte vrij­heid. Dat is de onuit­putte­lijke kracht die de wereld een nieuwe rich­ting en geest kan geven en de fouten van het verle­den kan over­win­nen. In de woor­den van Paus Paulus VI, aan wiens wijs­heid en verziende blik we de in­stel­ling van Wereld­vre­des­dag te danken hebben: “Het is voor alles nood­za­ke­lijk om vrede te bewerken met andere wapens, anders dan die welke doden en de mens­heid vernie­tigen. Wat we vooral nodig hebben zijn morele wapens die kracht en pres­tige verlenen aan het inter­na­tio­naal recht, bovenal het wapen van de eerbie­diging van verdragen”.[18] Gods­dienst­vrij­heid is een authen­tiek vredes­wa­pen, met een his­to­rische en profe­tische missie. Vrede brengt de diepst verborgen talenten en moge­lijk­he­den van de men­se­lijke persoon tot volle vrucht­baar­heid, talenten die de wereld kunnen ver­an­de­ren en verbe­te­ren. Zij geeft hoop op een toe­komst van ge­rech­tig­heid en vrede, zelfs bij erns­tige onge­rech­tig­heid en mate­rië­le en morele armoede. Mogen alle mannen en vrouwen en samen­le­vingen op elk niveau en in elk deel van de wereld spoe­dig de gods­dienst­vrij­heid als de weg naar de vrede kunnen ervaren!

Vanuit het Vati­caan, 8 de­cem­ber 2010

Bene­dic­tus XVI

 

1] Vgl. BENEDICTUS XVI, En­cy­cliek Caritas in veritate, 29, 55-57.

2] Vgl. VATICANUM II, Ver­kla­ring over de gods­dienst­vrij­heid Dignitatis humanae, 2.

3] Vgl. BENEDICTUS XVI, En­cy­cliek Caritas in veritate, 78.

4] Vgl. VATICANUM II, Ver­kla­ring over de relatie van de Kerk tot de niet-chris­te­lijke gods­diensten Nostra aetate, 1.

5] ID., Ver­kla­ring over de gods­dienst­vrij­heid Dignitatis humanae, 7.

6] BENEDICTUS XVI, Toespraak voor de Algemene Ver­ga­de­ring van de Verenigde Naties (18 april 2008): AAS 100 (2008), 337.

7] Vgl. VATICANUM II, Ver­kla­ring over de gods­dienst­vrij­heid Dignitatis humanae, 2.

8] JOHANNES PAULUS II, Toespraak voor deel­ne­mers aan de Parle­mentaire Assemblee van de Organi­sa­tie voor Vei­lig­heid en Samen­wer­king in Europa (OSCE) (10 ok­to­ber 2003), 1: AAS 96 (2004), 111.

9] Vgl. BENEDICTUS XVI, En­cy­cliek Caritas in veritate, 11.

10] Vgl. VATICANUM II, Ver­kla­ring over de gods­dienst­vrij­heid Dignitatis humanae, 1.

11] Vgl. CICERO, De Inventione, II, 160.

12] Vgl. BENEDICTUS XVI, Toespraak voor Ver­te­gen­woor­digers van andere religies in het Verenigd Ko­nink­rijk (17 sep­tem­ber 2010): L’Osservatore Romano (18 sep­tem­ber 2010), p. 12.

13] Vgl. VATICANUM II, Ver­kla­ring over de relatie van de Kerk tot de niet-chris­te­lijke gods­diensten Nostra aetate, 2.

14] Ibid.

15] Super Evangelium Joannis, I, 3.

16] Vgl. BENEDICTUS XVI, Toespraak voor de bur­ger­lijke autori­teiten en het corps diplomatique op Cyprus (4 Juni 2010): L’Osservatore Romano (6 juni 2010), p. 8; INTERNATIONALE THEOLOGISCHE COMMISSIE, Op zoek naar uni­ver­se­le ethiek: Een nieuwe kijk op de natuurwet, Vati­caan­stad, 2009.

17] PAULUS VI, Bood­schap voor Wereld­vre­des­dag 1976: AAS 67 (1975), 671.

18] Ibid., p. 668.

 

© Copyright 2010 - Libreria Editrice Vati­caana





Bisdom Haarlem - Amsterdam • Postbus 1053 • 2001 BB  Haarlem • (023) 511 26 00 • info@bisdomhaarlem-amsterdam.nlDisclaimerDeze website is gerealiseerd door iMoose