Bisdom Haarlem-Amsterdam









Geschiedenis 6

Bisschop Wilmer, bestuurder en concilievader

mgr Gerardus Petrus Wilmer De vierde bis­schop van Haar­lem, de tweede na de Re­for­ma­tie, was zeven jaar ouder dan zijn voor­gan­ger. Hij, Gerardus Petrus Wilmer, was geboren op 29 no­vem­ber 1800 te Boxtel.

Als jong pries­ter was hij vele jaren se­cre­ta­ris geweest van de apos­to­lisch vica­ris van Den Bosch, mgr. Den Dubbel­den, de voor­gan­ger van mgr. Zwijsen. In 1853 werd hij ple­baan, pastoor van de ka­the­drale kerk van Den Bosch, de eeuwen­oude St.Jan.

Provinciaal concilie

Toen Mgr. Van Vree op 31 januari 1861 stierf, 53 jaar oud, dachten velen, dat de zeer bekende oud-Warmondse hoog­le­raar Borret, toenter­tijd pastoor in Vo­ge­len­zang, hem op zou volgen. Maar nee: op 4 mei 1861 werd de Bossche ple­baan benoemd. Aarts­bis­schop Zwijsen vond hem de beste can­di­daat.

Gefluisterd werd er ook, dat mgr. Zwijsen als Bossche admini­strator de se­cre­ta­ris van zijn voor­gan­ger, die veel contacten had met de oudere pries­ters in het Bossche, graag weg liet pro­mo­veren naar het verre Haar­lem.

In 1865 kwam de Haar­lemse bis­schop weer terug in de Bossche St.Jan, toen daar het eerste Neder­landse provinciale concilie gehou­den werd. De Neder­landse bis­schop­pen kwamen daar samen met de kloosteroversten en enkele andere pries­ters, om de belangen van de Neder­landse katho­lie­ken, de katho­lie­ken in de Neder­landse kerk­pro­vin­cie, te bespreken.

In 1869 richtte bis­schop Wilmer voor zijn eigen bisdom een bis­schop­pe­lijk museum in, in 1874 deed hij het eerste nummer ver­schij­nen van de “Bijdragen voor de ge­schie­de­nis van het bisdom Haar­lem”.

Eigen heiligen

De his­to­rische belang­stel­ling van de bis­schop richtte zich vooral op de grote voor­beel­den uit zijn eigen bisdom. Hij bevor­derde uit alle macht de heilig­ver­kla­ring van de mar­te­la­ren van Gorcum, ter dood gebracht in Den Briel, en van Lidwina van Schie­dam. Op 29 juni 1867 wer­den de mar­te­la­ren heilig verklaard.

In 1871 wer­den de relieken van Lidwina van Schie­dam over­ge­bracht van Brussel naar Schie­dam. Ze waren in de tijd van de re­for­ma­tie in Brussel veilig­ge­steld. Pas op 14 mei 1891 - twee bis­schop­pen later - keurde paus Leo XIII de ver­ering van de mid­del­eeuwse heilige goed. ‘Kerk­rechte­lijk’ staat dat gelijk met een zalig­ver­kla­ring.

Concilie­va­der

Op 18 de­cem­ber 1869 wer­den alle bis­schop­pen naar Rome ge­roe­pen voor het Eerste Vati­caans Concilie. De Neder­landse dele­ga­tie bestond uit de vijf Neder­landse bis­schop­pen. Mgr. Andreas Ignatius Schaepman was Mgr. Zwijsen opge­volgd als aarts­bis­schop van Utrecht, en was hoofd van de Neder­landse dele­ga­tie. Verder maakten van die dele­ga­tie deel uit de abt van Nieuwcuyk, de apos­to­lisch vica­ris van Curaçao, en de aarts­bis­schop van Tyana i.p.i, Mgr.Antonius Josefus van der Pluym.

Deze bis­schop was lange tijd collega geweest van mgr. Van Vree als hoog­le­raar in Warmond, hij was geboor­tig uit Rotter­dam (!808), van 1838 tot 1845 hoog­le­raar. In 1851 was hij passionist gewor­den, in 1863 hoofd van de passionisten­mis­sie in Oost-Europa, apos­to­lisch vica­ris van Bulgarije en Walachije, in 1869 apos­to­lisch vica­ris van Con­stan­ti­no­pel. Als zodanig zou hij in 1874 een oplos­sing moeten zoeken voor de Armeense kwestie, maar hij overleed daarbij. Hij was aarts­bis­schop van Tyana i.p.i. Tyana was ook het aarts­bis­dom dat mgr.B.Alfrink kreeg toegewezen toen hij coad­ju­tor werd van kar­di­naal De Jong. Rome lijkt som­mi­ge bis­dom­men ‘in de lan­den van de ongelo­vi­gen’ per­ma­nent aan Neder­land te hebben toegewezen, de ver­schil­lende hulp­bis­schoppen van Breda bij­voor­beeld waren allemaal bis­schop van Adras i.p.i.

Sprekende bis­schop

Bis­schop Wilmer was op het Eerste Vati­caans Concilie de meest ‘sprekende’ Neder­landse bis­schop, hoewel aarts­bis­schop Schaepman de offi­cië­le zegsman was van het Neder­landse epis­co­paat. Bij het Tweede Vati­caans Concilie was het niet anders: de aarts­bis­schop van Utrecht, kar­di­naal Alfrink, sprak soms namens de Neder­landse bis­schop­pen, was soms ook concilevoor­zit­ter, maar Mgr. Van Doode­waard, de bis­schop van Haar­lem, was verreweg de meest ‘sprekende’ bis­schop. Hij is feite­lijk tij­dens het concilie ‘opgebrand’. We komen op zijn optre­den daar uit­voerig terug.

Op het eerste heeft het hele Neder­landse epis­co­paat weinig van zich doen horen. Er waren ook veel min­der concilie­va­ders, nog geen kwart van het aantal van Vaticanum II. Bis­schop Wilmer was de enige Neder­landse bis­schop, die een eigen ‘peritus’, een ‘des­kun­dige’ had mee­ge­no­men: Herman Schaepman, ver familielid van de toen­ma­lige aarts­bis­schop Schaepman. Herman, die later als politicus beroemd zou wor­den, was in 1869 pas af­ge­stu­deerd aan de Romeinse ‘Sapientia’-uni­ver­si­teit, en als Doctor in de theo­lo­gie, goed inge­voerd in Rome, was hij de aangewezen persoon om de bis­schop­pen ter zijde te staan. Voor­naamste kwestie waar het concile zich mee bezig hield: de pau­se­lijke onfeil­baar­heid.

Placet: 500!

Op 31 mei 1870 hield de Utrechtse aarts­bis­schop een toe­spraak tot de concilie­va­ders. Hij was lid van de ‘Commissio De Fide’, de com­mis­sie over het geloof. Hij gaf een kort over­zicht van de situatie in Neder­land, en sprak zich toen, mede namens zijn ambt­ge­no­ten, ja mede namens al zijn katho­lie­ke land­ge­no­ten, van harte uit vóór het dogma van de pau­se­lijke onfeil­baar­heid. De rede was opge­steld, uiter­aard in het Latijn, door Dr. Herman Schaepman, die vanaf de tribune toeluisterde. Hij beschrijft ook uit­voerig het ‘on­ver­ge­te­lijk moment’, dat alle Neder­lan­ders vóór stem­den: ‘Ultrajectensis’? ‘Placet’! ‘Haar­lemensis’? ‘Placet’. De bis­schop­pen wer­den dus via hun zetel­plaats opge­roe­pen, de andere Neder­landse bis­schop­pen wor­den in het ver­slag niet genoemd, maar die hebben onge­twij­feld ook vóór gestemd.

Van de bijna 600 concilie­va­ders hebben er maar twee tegen gestemd, en dat was nog een vergis­sing. Er waren er 55, die in de loop van het concilie zich fel tegen verklaard had­den: zij kon­den omwille van hun over­tui­ging geen ‘placet’ stemmen. Maar ze wil­den, om geen ergernis te verwekken, ook niet ‘non placet’ stemmen. De dag voor de stem­ming gingen ze naar huis terug. Eerst schreven ze een brief aan de paus en de andere bis­schop­pen, waarom ze gingen: ze kon­den geen ‘placet’ stemmen, ze wil­den geen ‘non placet’ stemmen, daarom ont­trok­ken ze zich aan de stem­ming. Maar twee van hun mede­stan­ders waren door een vergis­sing niet gewaar­schuwd. Zij bei­den stem­den als enigen ‘non placet’, maar onderwierpen zich na de stem­ming meteen. Enkelen van de ‘stemmij­ders’ wer­den later kop­stuk in de Oud-katho­lie­ke Kerk.

In 1874 kon bis­schop Wilmer ein­de­lijk wat terug doen voor het zui­den, dat de eerste twee Haar­lemse bis­schop­pen had ‘geleverd’: De Haar­lemse vica­ris-generaal H.van Beek werd bis­schop van Breda.

Op nieuw­jaars­dag 1877 overleed de tweede bis­schop van het uit­ge­breide Haar­lemse diocees. Hij werd 76 jaar.




Bisdom Haarlem - Amsterdam • Postbus 1053 • 2001 BB  Haarlem • (023) 511 26 00 • info@bisdomhaarlem-amsterdam.nlDisclaimerDeze website is gerealiseerd door iMoose