|
|
Geschiedenis 4
Bisschop Wijckersloot: de voorloper
Het belangrijkste jaartal uit de vaderlandse kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw is ongetwijfeld: 1853: Herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Einde van het bisschoploze tijdperk, dat eigenlijk al was begonnen in het tweede stadhouderloze tijdperk in het begin van de achttiende eeuw.
En toch was er een hiërarchie in de eerste helft van de negentiende eeuw, een ‘heilig bestuur’. Aartspriesters bestuurden zo goed en zo kwaad als het ging de Nederlandse katholieken hier. Er was sinds 1795 vrijheid van godsdienst. Er werden hier priesters opgeleid, zij leidden de gelovigen, doopten, gingen voor in de eucharistische vieringen, preekten, hoorden biecht, leidden uitvaarten en begrafenissen.
Er was, na 1833, ook een bisschop in Noord-Nederland. In het Haarlemse, het Groot-Haarlemse. Maar de éne, die er was, en over wie dit artikel verder gaat, was geen bisschop van Haarlem. Het bisdom Haarlem werd pas in 1853 hersteld. En dat ‘herstel’ was ook maar betrekkelijk. Het ‘oude’ bisdom Haarlem, dat van 1559, was klein, ongeveer zo groot als het huidige zonder de Flevo-polder. Het bisdom van 1853 was veel groter: heel Holland - noord en zuid - en Zeeland. Zeeland was in 1559 een eigen bisdom, Zuid-Holland, het tegenwoordige bisdom Rotterdam, was van 1559 tot 1853 onderdeel van het aartsbisdom Utrecht, en een belangrijk onderdeel.
Het seminarie Warmond
Voor heel de geschiedenis van het bisdom Haarlem is ‘Warmond’ van het grootste belang geweest. De priesteropleiding daar bestond al ver vóór het bisdom in 1853 werd heropgericht.
De priesters voor de Hollandse Missie werden zo tussen 1600 en 1800 voor het overgrote deel in Leuven opgeleid. Daar waren zelfs twee Hollandse colleges: Pulcheria en Alticolense. In 1797 werden beide, met de hele Leuvense universiteit, gesloten door de Franse overheid, die heel België had ingelijfd. In de Bataafse Republiek, waar in 1795 vrijheid van godsdienst was afgekondigd, besloot men meteen zelf een priesteropleiding te starten.
De aartspriesters schreven een open-schaalcollecte uit, de opbrengst was voldoende om te Warmond, “in een gezonde lugt en aangename landstreek” een huis “met ruime omtrek” te kopen, zo deelde de Aartspriester het zijn “brave Catholyken” mede. Het huis, dat gediend had als een Franse en Engelse kostschool werd voor twaalfduizend gulden in contanten van een protestant gekocht.
Op 12 april 1799 trokken de eerste priesterstudenten Warmond binnen. Warmond zou grootseminarie blijven voor het hele bisdom Haarlem en na 1956 ook voor Rotterdam. Het bleef zelfs in 1956 als een ‘uitstulpsel’ bij Haarlem behoren.
In 1842 werd het grootseminarie in ’s-Heerenberg opgeheven, Warmond was toen het enige grootseminarie voor Noord-Nederland. De gebouwen werden steeds weer uitgebreid, er kwam een apart filosoficum, er werden en worden theologiecursussen gegeven. De priesteropleiding werd eind zestiger jaren overgebracht naar Amsterdam. Warmond werd ingedeeld bij het bisdom Rotterdam.
In partibus infidelium
Daar bevond zich het grootseminarie Warmond, met een staf van professoren. Verschillenden uit die staf werden bisschop, de eerste al in 1833. Een bisschop zonder enig bestuursgezag. Een bisschop “in partibus infidelium”, in de landen der ongelovigen. Want eigenlijk is elke bisschop een ‘episcoop’, een ‘opziener’, iemand, die toekijkt hoe alles toegaat in de christelijke gemeenten, iemand die bestuurt. Vanaf de eerste eeuwen van de christenheid waren ze er, die opzieners. In Laodicea, in Philippi, in Tyana, op honderden plaatsen meer, waren christengemeenten met een episcoop, diocesen met een bisschop. Al deze plaatsen werden later door de ‘ongelovigen’ veroverd, de bisschop werd verdreven. Maar voor Rome blijft een eenmaal opgericht bisdom bestaan. Er werden en worden steeds weer bisschoppen over die plaatsen benoemd, bisschoppen, die dáár geen functie hadden, en die daarom vanuit Rome een andere functie kregen: hulpbisschop, wijbisschop, nuntius, apostolisch vicaris, bestuurder namens de paus.
Utrechtse landadel
Zo Cornelis Ludovicus baron van Wijckersloot van Schalkwijk. Een Haarlemse jongen, daar geboren in 1786 uit een rijk patriciërsgeslacht, Utrechtse landadel: vader baron van Wijckersloot, moeder barones van Schalkwijk. Als stamhouder en erfgenaam had Cornelis een eigen rentmeester. Twee Franse priesters, voor de revolutie weggevlucht, gaven hem het eerste onderwijs. Vervolgens ging hij naar de toen zeer bekende kostschool Wilkenhege bij Munster, later verplaatst naar Borgh.
Toen hij, zestien jaar oud, priester wilde worden, kocht zijn rentmeester voor hem eigen appartementen in Warmond, zodat hij niet tussen de “gewone jongens” zou hoeven te verblijven.
In 1811 werd hij in Paderborn priester gewijd -alle priesterkandidaten in het Nederland van toen moesten in het buitenland worden gewijd- en trok meteen weer naar Warmond om daar hoogleraar te worden aan het seminarie, waar hij pas vandaan kwam.
Als hoogleraar is hij niet bekend geworden, wel als steunpilaar voor de vestiging van een klein-seminarie in Voorhout, Hageveld. Hij richtte in Katwijk het college op, dat in 1842 door de Jezuïeten werd overgenomen, een college, dat zeer veel katholieke jongens heeft opgeleid. Later, toen de Jezuïeten het college naar Zeist overbrachten, (College Katwijk-De Breul) werd Katwijk het franciscaans missiecollege, tot ver in de twintigste eeuw.
‘Curium’
De pauselijke nuntius wilde niets liever dan dat er in de noordelijke Nederlanden tenminste één bisschop zou zijn, die kerken zou kunnen wijden en het H.Vormsel toe zou kunnen dienen. Bestuursmacht zou hij niet bezitten: dat zou geregeld moeten worden tussen paus en koning, tussen de Nederlandse regering en de curie in Rome. Er waren al wat ontwerpen voor zo’n regeling geweest, maar het was bij ontwerpen gebleven.
In 1833 wordt Baron van Wijckersloot tot bisschop gewijd, bisschop van Curium i.p.i. (in partibus infidelium). Als “Curium” staat hij verder bekend bij de priesters in Nederland. Dat was heet wat korter dan al zijn titels.
Hij woont dan te Duinzigt in Oestgeest. Van daaruit gaat hij, op verzoek van de Aartspriesters, heel Nederland door, om in allerlei parochiekerken het H.Vormsel toe te dienen, en om de toen overal gebouwde kerken, Waterstaatskerken, te wijden.
Ook heeft hij intense contacten met de Apostolische Vicarissen in Zuid Nederland, prelaten, die wel bestuursmacht hadden, maar geen bisschop waren. Dr.J Gijsen heeft, vlak voor hijzelf bisschop van Roermond werd, een dik boek gepubliceerd over mgr.Paredis, (1795-1886), eerst apostolisch vicaris en na 1853 bisschop van Roermond. Mgr. Van Wijckersloot neemt in dat boek een belangrijke plaats in.
Liever ‘Hollands’
Hij wordt genoemd als de beste kandidaat voor dat bisdom. Hij zou dan bestuursmacht krijgen over een groot bisdom met veel katholieken. Maar hij wil zelf liever ‘Hollands’ blijven, en de Limburgers laten hem ook liever daar. De deken van Roermond, J.A.Paredis, wordt dan Apostolisch Vicaris. Mgr. Wijckersloot wijdt hem op 30 juni 1841 tot bisschop. De twee bisschoppen worden door Limburg met grote vreugde ontvangen en luide toegejuicht.
De bisschop van Curium wilde ook graag Nederlandse jongens tot priester laten opleiden, jongens die als priester in de missie zouden gaan werken. Daarvoor liet hij hen zijn meest geliefde woonhuis, Huize Duinzegt, na en een som van 50.000 gulden voor de missionaris-opleiding. Deze som moest beheerd worden door de toekomstige bisschop van Haarlem, door de nuntius en door de president van Warmond. Elk jaar werd er (en wordt er nog?) uit deze fundatie geld uitgekeerd aan enkele missiehuizen. Ook aan Katwijk, door de baron opgericht, en eind twintiger jaren (1928) tot Minderbroedersmissiehuis omgebouwd. Mgr. Van Wijckersloot overleed in 1851, 65 jaar oud.
|