‘Nu voel ik mij veilig’
Roland Putman is franciscaan en pastoor. In Amsterdam is hij actief bij de opvang van vluchtelingen. Materiële hulp is natuurlijk belangrijk, schrijft hij, maar het gaat om het contact van mens tot mens.
“De vreemdelingen herbergen” is nog even actueel als in Jezus’ dagen. Sinds eind vorig jaar moet ik daarbij denken aan mijn nachten op het Centraal Station van Amsterdam. Ik was gevraagd om te helpen met de opvang van vluchtelingen. We deden dat in een zaal die overdag als inloop voor daklozen wordt gebruikt. De eerste vluchtelingen zijn mij nog het meest bijgebleven, hoe ze binnenkwamen: berooid, met weinig meer dan een rugzakje, en vaak nog minder.
Vluchtelingen
Het is tegen 22.00 uur. Een jong gezin komt binnen, met twee peuters van amper 3 jaar. Speciaal voor hen is wat speelgoed neergezet. De kleintjes waggelen met grote ogen achter een opwindbaar brandweerautootje aan. Ze worden even niet opgejaagd. Hun ouders kunnen even gewoon pappa en mamma zijn. Een jongeman lacht zenuwachtig. Hij heeft geen familie meer. Zijn ouders zijn omgekomen bij een bombardement. Hij studeerde autotechniek, maar zijn school is platgegooid.
Hij laat mij een foto zien van hem en zijn broer, beiden gewond door een granaatinslag. Zijn broer leeft niet meer. Net als al die anderen vluchtelingen heeft de jongeman een mobieltje. Het is zijn enige bezit en bevat de foto’s van zijn leven-op-de-vlucht. Even later komt een groepje mannen uit Eritrea en Syrië binnen, onder hen een jongen van 8 jaar. Hoe verschillend ook hun achtergrond, de barre tocht heeft hen bij elkaar gebracht. De volgende morgen om 09.07 uur krijgen ze bij de spoorwegpolitie een kaartje naar Ter Apel, onzeker hoever ze nog moeten gaan... Ik neem hen mee in gebed. En typ het wat voor mij uit op Facebook, omdat ik het belangrijk vind om het met anderen te delen (en in gebed aan te bevelen).
Welkomstgroet
Een van de jongemannen die ik op een nacht zie binnenkomen, is amper 15. Hij is alleen, zonder ouders. Zijn grootouders hadden al hun spaargeld opgenomen, zodat hij kon vluchten uit een uitzichtloos bestaan. Om één uur in die nacht komt een dokter voor een baby die al twee dagen diarree heeft en eczeem. De moeder kijkt vertwijfeld. De dokter onderzoekt ook de andere kinderen in de zaal. Twee kinderen kruipen samen onder een dekentje. Een vader vertroetelt zijn zoontje, terwijl de dokter foto’s maakt van diens handen en rug.
Even wat rumoer als een jongeman het niet meer trekt; andere kalmeren hem. Een meisje kruipt verschrikt weg achter haar vader. De rust is snel weergekeerd. Het lijkt alsof je zo weinig kunt betekenen, maar het zit het hem juist in het eenvoudige. “Ik kan nu rustig gaan slapen”, vertelt een vermoeide Syrië aan mijn medebroeder Jan ter Maat. “Nu voel ik mij veilig omdat iemand over mij waakt.” Speciaal voor de opvang hebben we ons in oranje T-shirts gehesen met in het Arabisch en Engels een welkomstgroet. We willen de vreemdelingen, die al zoveel boosheid en geweld hebben meegemaakt, laten zien dat wij blij zijn hen veilig en wel te zien.
“We are here”
Met een medebroeder en een franciscaanse jongerenwerkster ga ik regelmatig naar het “Vluchtkantoor”. Het gebouw is door een groep Nederlandse krakers voor vluchtelingen vrijgemaakt. De mensen hier komen vooral uit Eritrea, Somalië en Ethiopië. Sommigen zijn al meer dan vijf jaar in Nederland, zonder dat hun vluchtverhaal is erkend. Ze noemen hun groep “We are here” omdat ze uitdrukkelijk niet in de illegaliteit willen verblijven, maar zich telkens naar de overheid willen verantwoorden waarom ze in Nederland blijven.
Ze zitten nu in een voormalig stadskantoor in Amsterdam-West. Het zijn een vijftigtal mannen en vrouwen. Het is er schoon en de leiding van het hele gebouw lijkt bij één van de vrouwen te liggen. Zij vertelde dat toen zij 14 jaar was, haar vader is vermoord, omdat hij haar niet ten huwelijk wilde geven aan de leider van de gewapende terreurgroep. Uiteindelijk wist zij uit gevangenschap te ontvluchten. Teruggaan kan en wil ze niet, dan zou het offer van haar vader voor niets zijn geweest. De meesten van hen hebben verschrikkelijke dingen meegemaakt, en in hun land van herkomst wacht hen een zekere dood.
Jaar van de Barmhartigheid
De zeven werken van barmhartigheid zijn:
- de hongerigen spijzen
- de dorstigen laven
- de naakten kleden
- de vreemdelingen herbergen
- de zieken verzorgen
- de gevangenen bezoeken
- de doden begraven
Zes van deze werken zijn gebaseerd op de woorden van Jezus in het Evangelie van Matteüs (Mt. 25,35-36). Het zevende is gebaseerd op het Bijbelboek Tobit (1,17). In de zeven edities van jaargang 2016 van SamenKerk besteden wij, tijdens het Heilig Jaar (van de Barmhartigheid), steeds aandacht aan een van de werken van barmhartigheid. Bij deze serie is steeds in het midden van SamenKerk een afbeelding afgedrukt van ‘De werken van barmhartigheid’ van de Meester van Alkmaar uit 1504 (thans te bezichtigen in het Rijksmuseum).
Ze zijn hier in ieder geval veilig en blij met de kleding, lakens en dekens die we meebrengen. Als ik vraag wat ze nodig hebben, geven ze aan dat ze eigenlijk graag iets willen delen. Het voorstel is om een zangavond te organiseren, samen met koren uit de Eloyparochie in Beverwijk waar ik als pastoor mag werken.
Gewoon contact
Gaandeweg ontdek ik hoeveel mensen bereid zijn anderen op te vangen. De vreemdelingen herbergen zit hem niet zozeer in de opvang in een woning, hoe belangrijk als eerste stap ook. Het is het contact van mens tot mens. De ander die zich op zijn gemak mag voelen. Het gezien worden en de ander laten voelen dat hij van betekenis voor jou is.
Meer dan geven is het ook ontvangen wat zij te bieden hebben. Waar opvang is voor vluchtelingen, is er vaak een enorme groep mensen die als vrijwilliger betrokken zijn. Juist de kleinschalige opvang biedt de ruimte om de vreemdeling ter herbergen. Het is een werk van barmhartigheid, waarin Christus ons leert dat wat je aan de minste van de zijnen hebt gedaan, je aan Hem doet die de Gever van alle goeds is. Het is het werk van barmhartigheid waarin God ons veel goeds geeft.
Roland Putman ofm