Boodschap van ZH Paus Benedictus XVI voor de 45ste Wereldroepingendag, 13 april 2008 - de vierde zondag na Pasen.
Vertaling: drs. P.C. de Die-SRKK
Dierbare broeders en zusters,
- Voor de Wereldroepingendag, die op 13 april 2008 wordt gevierd, heb ik als thema
gekozen: Roepingen ten dienste van de missionaire Kerk. De verrezen Jezus gaf zijn
apostelen deze opdracht mee: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt
hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” (Mt 28,19) en Hij verzekerde
hen: “Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt 28,20). De Kerk is
missionair, in zichzelf en in elk van haar leden. Door het sacrament van het doopsel en het
vormsel is iedere christen geroepen om een getuige te zijn en het Evangelie te verkondigen.
Deze missionaire dimensie is echter bij uitstek en ten nauwste verbonden met de roeping tot
het priesterambt. In het verbond met Israël vertrouwde God bepaalde mannen, die Hij zelf
had geroepen en in zijn naam tot het volk had gezonden, een missie als profeet of priester
toe. Dat deed Hij bijvoorbeeld met Mozes: “Ga er dus heen [sprak God tot hem], Ik zend u
naar de farao. U moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden. … Als u het volk uit Egypte
hebt geleid, zult u Mij vereren op deze berg (Ex 3,10.12). Zo ging het ook met de profeten.
- De beloften die onze voorvaderen zijn gedaan, zijn in Jezus Christus volkomen
vervuld. Het Tweede Vaticaans Concilie zegt in dit verband: “De Zoon is dus gekomen,
gezonden door de Vader, die ons van vóór de grondvesting van de wereld in Hem heeft
uitverkoren en voorbestemd om zijn aangenomen kinderen te worden … Daarom ook heeft
Christus, om de wil van de Vader te vervullen, het rijk der hemelen op aarde ingeluid en ons
zijn mysterie geopenbaard, door in gehoorzaamheid de verlossing te bewerken”
(dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium, 3). En toen Jezus al in de
openbaarheid was getreden en predikte in Galilea, koos Hij een aantal leerlingen uit die
nauw met Hem zouden samenwerken in zijn messiaanse werk. Bij de wonderbare spijziging
zei Hij bijvoorbeeld tegen de apostelen: “Geeft gij hun maar te eten” (Mt 14,16), waarmee Hij
hen aanmoedigde oog te hebben voor de behoeften van de menigte die Hij wilde voeden,
maar ook om het voedsel te openbaren “dat blijft om eeuwig te leven” (Joh 6,27). Hij werd
bewogen door medelijden met de mensen omdat Hij, rondtrekkend langs de steden en
dorpen, zag dat zij afgetobd en hulpeloos waren, als schapen zonder herder (vgl. Mt 9,36).
Vanuit deze liefdevolle observatie riep Hij zijn leerlingen op: “Vraagt daarom de Heer van de
oogst arbeiders te sturen om te oogsten” (Mt 9,38) en zond Hij de twaalf in eerste instantie
met nauwkeurige instructies “naar de verloren schapen van het huis Israël”. Als we dit
gedeelte van het Evangelie van Matteüs, ook wel aangeduid als het ‘missionaire discours’,
goed tot ons laten doordringen, zien we de aspecten die kenmerkend zijn voor het
missionaire werk van een christelijke gemeenschap, die erop gericht is om trouw te blijven
aan het voorbeeld en de leer van Jezus. Gehoor geven aan de roeping van de Heer betekent
dat men met prudentie en in eenvoud alle gevaren en zelfs vervolging aanvaardt, want “de
leerling staat niet boven zijn meester en de dienaar niet boven zijn heer” (Mt 10,24). De
leerlingen die werkelijk verbonden zijn met hun Meester, zijn niet langer alleen in hun
verkondiging van het koninkrijk der hemelen. Jezus zelf werkt in hen: “Wie u opneemt, neemt
Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op die Mij gezonden heeft” (Mt 10,40). Verder
prediken zij als ware getuigen, “uit den hoge toegerust met kracht” (Lc 24,49), tot alle volken
“bekering tot vergiffenis van de zonden” (Lc 24,47).
- Juist omdat zij de door de Heer gezonden zijn, worden de Twaalf ‘apostelen’
genoemd, voorbestemd om door de wereld te trekken om het Evangelie te verkondigen als
getuigen van de dood en verrijzenis van Christus. Paulus schrijft in zijn brief aan de
Korintiërs: “Wij verkondigen een gekruisigde Christus” (1Kor 1,23). In het boek Handelingen
van de apostelen wordt bij deze evangelisatieopdracht ook een belangrijke plaats ingeruimd
voor andere discipelen, wier missionaire roeping voortkomt uit providentiële, soms zeer
moeilijke omstandigheden, waarin zij bijvoorbeeld van hun eigen land worden verdreven
omdat zij volgelingen van Jezus zijn (vgl. Hnd 8,1-4). De heilige Geest zet deze
beproevingen om in genade en maakt er gebruik van zodat de naam van de Heer ook aan
andere volken wordt verkondigd en de horizon van de christelijke gemeenschap weer verder
reikt. Dit zijn mannen en vrouwen die, zoals Lucas in de Handelingen van de apostelen
schrijft, “zich geheel en al hebben ingezet voor de naam van onze Heer Jezus Christus”
(15,26). In de allereerste plaats is dat Paulus van Tarsus, geroepen door God zelf en daarom
een ware apostel. Uit het verhaal van Paulus, de grootste missionaris aller tijden, komt op
vele punten het verband tussen roeping en missie naar voren. Wanneer tegenstanders hem
voor de voeten werpen dat hij niet gemachtigd was voor het apostolaat, verwijst hij steeds
weer naar de roeping die hij van God zelf heeft ontvangen (vgl. Rom 1,1; Gal 1,11-12 en 15-
17).
- Wat de apostelen in het begin en sindsdien altijd heeft gedreven (vgl. 2Kor 5,14) is
“de liefde van Christus”. Talloze missionarissen hebben zich door de eeuwen heen als
trouwe dienaren van de Kerk gevoegd naar de werking van de heilige Geest en zijn gevolgd
in de voetsporen van de eerste apostelen. Het Tweede Vaticaanse Concilie schrijft: “Hoewel
iedere leerling van Christus voor zijn deel met de verspreiding van het geloof is belast, roept
Christus de Heer uit de menigte van leerlingen altijd weer degenen die Hijzelf wil om Hem te
vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken onder de volkeren [vgl. Mc
3, 13-15]” (Decreet over de missieactiviteit van de Kerk Ad Gentes, 23). De liefde van
Christus moet de broeders worden verkondigd in woorden en door haar voor te leven. Mijn
eerbiedwaardige voorganger Johannes Paulus II schreef: “De speciale zending van de
missionarissen ad vitam behoudt heel haar geldigheid. Zij vormt het paradigma voor de
missie-ijver van de Kerk, welke steeds radicale en totale overgave en nieuwe en vurige
impulsen nodig heeft” (Encycliek Redemptoris missio, 66).
- Onder hen die zich volledig wijden aan de dienst van het Evangelie zijn de priesters,
die geroepen zijn om het Woord van God te prediken en de sacramenten, met name dat van
de Eucharistie en van de Verzoening toe te dienen, en die zich inzetten voor de nederigen,
de zieken, de lijdenden, de armen en hen die ontberingen lijden in gebieden van de wereld
waar soms nog veel mensen zijn die nog niet echt de kans hebben gehad om Jezus Christus
te leren kennen. Missionarissen brengen deze mensen als eerste het bericht van Christus’
verlossende liefde. De statistieken laten zien dat het aantal gedoopte mensen ieder jaar
groeit dankzij het pastorale werk van deze priesters, die zich volledig wijden aan het heil van
hun broeders en zusters. In dit verband moeten we in het bijzonder een woord van dank
uitspreken aan “de Fidei-donum priesters, die in dienst van de zending van de Kerk
deskundig en met edelmoedige overgave de gemeenschap opbouwen, door het Woord van
God te verkondigen en het brood des levens te breken, zonder hun krachten te sparen. Men
moet God danken voor de vele priesters die hebben moeten lijden, tot aan het offer van hun
eigen leven toe, om Christus te dienen. … Het gaat om aangrijpende getuigenissen die veel
jonge mensen zouden kunnen inspireren eveneens Christus na te volgen, hun leven voor
anderen te geven en juist zo het ware leven te vinden” (apostolische Exhortatie
Sacramentum caritatis, 26).
- Er zijn in de Kerk altijd vele mannen en vrouwen geweest die, daartoe aangezet door
de heilige Geest, ervoor kiezen om hun leven op radicale wijze te vormen naar het Evangelie
en die de gelofte van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid afleggen. Deze menigte aan
mannelijke en vrouwelijke religieuzen, die tot de talrijke instituten van het contemplatieve en
van het actieve leven behoren, hebben nog altijd “het grootste aandeel in de evangelisering
van de wereld” (Ad Gentes, 40). Met hun voortdurende en gemeenschappelijke gebed bidden
de contemplatieven onophoudelijk voor heel de mensheid. Religieuzen van het actieve leven
bieden met hun werken van naastenliefde alle mensen een levend getuigenis van de liefde
en genade van God. De dienaar Gods Paulus VI zei over deze apostelen van onze tijd:
“Dank zij hun religieuze toewijding zijn zij bij uitstek de vrijwilligers die alles verlaten en
uittrekken naar de uiteinden der wereld om het evangelie te verkondigen. Zij zijn vol werklust
en hun apostolaat munt dikwijls uit door inzichten en aanpak eigen aan hun aard die de
bewondering wekt van allen die er getuige van zijn. Ze zijn edelmoedig en dikwijls treft men
hen aan op de voorposten van de missiegebieden, waar ze soms de grootste gevaren voor
leven en gezondheid lopen. De Kerk heeft ongetwijfeld veel aan hen te danken”
(Apostolische exhortatie Evangelii Nuntiandi, 69).
- Om ervoor te zorgen dat de Kerk de haar door Christus toevertrouwde missie kan
blijven uitvoeren en geen gebrek heeft aan de verkondigers van het Evangelie die de wereld
zo hard nodig heeft, moeten de christelijke gemeenschappen altijd geloofsonderricht blijven
bieden aan zowel kinderen als volwassenen. Het is nodig om in de gelovigen een betrokken
besef levend te houden van missionaire verantwoordelijkheid en actieve solidariteit met de
volken van de wereld. De gave van het geloof roept alle christenen om zich samen in te
zetten voor het werk van de evangelisatie. Dit besef dient te worden gevoed door prediking
en catechese, door de liturgie en door voortdurende vorming in het gebed. Het moet groeien
door oefening in het verwelkomen van andere mensen in naastenliefde en spirituele
verbondenheid, waarbij ook altijd aandacht moet zijn voor de roepingen.
- Roepingen tot het priesterambt en tot het gewijde leven kunnen alleen tot bloei
komen in een spirituele voedingsbodem die goed wordt onderhouden. Christelijke
gemeenschappen die werkelijk inhoud geven aan de missionaire dimensie van het mysterie
van de Kerk, zijn nooit naar binnen gericht. De missie wordt, als getuigenis van de goddelijke
liefde, vooral effectief wanneer zij wordt gedragen door een gemeenschap, “opdat de wereld
gelove” (Joh 17,21). De Kerk bidt elke dag tot de heilige Geest om de gave van de
roepingen. Verzameld rond de Maagd Maria, de koningin van de apostelen, leert de Kerk,
net als in het begin, van haar hoe zij de Heer moet bidden om een bloei van nieuwe
apostelen, vurig in het geloof en de liefde die nodig zijn voor de missie.
- Terwijl ik deze overdenking aan alle kerkelijke gemeenschappen toevertrouw om er
zelf over na te denken en er inspiratie uit te putten voor het gebed, en de mensen wil
bemoedigen die zich vanuit hun geloof voluit inzetten voor de roepingen, zend ik allen die
bezig zijn met het geloofsonderricht, de catecheten en alle andere mensen, met name de
jonge mensen op de weg van hun roeping, van ganser harte een bijzondere apostolische
zegen.
|
Vanuit het Vaticaan, 3 december 2007
Benedictus XVI
|
|
|