“We moeten het doopsel opnieuw ontdekken als basis voor de christelijke eenheid.” Dat zegt mgr. J. van Burgsteden s.s.s., bisschop-referent voor de oecumene, deze week in ‘rkkerk.nl’, het blad van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland. Mgr. Van Burgsteden wil zich in Nederland sterk maken voor een verbreding en verdieping van de weder-zijdse dooperkenning. “Het wordt hoog tijd dat we dit dossier weer op tafel krijgen. Daar zal ik mij de komende maanden voor inzetten, ook binnen de Raad van Kerken in Nederland.” De Haarlemse hulpbisschop voerde tijdens de Derde Europese Oecumenische Assemblee, in september gehouden in Sibiu (Roemenië), informele gesprekken met diverse kerkleiders en theologen over de praktijk van de wederzijdse dooperkenning in de verschillende Europese landen. Waar de katholieke Kerk in Nederland ooit, in 1968, als eerste tot dooperkenning kwam met een protestantse kerk, blijken kerken in andere landen inmiddels grote voortgang geboekt te hebben. Volgens mgr. Van Burgsteden is er in Nederland misschien sprake van ‘de wet van de remmende voorsprong’: tussen 1968 en 1974 zijn in Nederland overeenkomsten gesloten met vier protestantse kerken, “daarna is het stil gebleven. Na 1974 konden we terecht zeggen dat we deze kwestie goed geregeld hadden. Maar het kerkelijke landschap is inmiddels veranderd. Naast de orthodoxe kerken zijn ook migranten-kerken sterk opgekomen. En ik vermoed dat dat ook nieuwe mogelijkheden geeft voor een verbreding van de dooperkenning.” Zo werd in Duitsland op 29 april op initiatief van de Duitse Bisschoppenconferentie de ‘Magdeburg-verklaring’ gesloten, waarin liefst elf kerken tot wederzijdse dooperkenning besloten. De oecumene-bisschop merkt op dat de doop niet alleen het begin van het leven als christen is, maar tevens het begin van de oecumenische dialoog, een gegeven waar ook de slotverklaring van Sibiu naar verwijst. “Gezien de fase van het oecumenisch gesprek waarin wij ons in Nederland momenteel bevinden, is het niet verkeerd ons weer te bezinnen op onze gemeenschappelijke basis, de doop.” Dat is volgens hem geen gesprek met de ander, “maar primair een gesprek met onszelf: hoe beleven wij ons gedoopt-zijn?” Van Burgsteden: “Ik weet dat mijn voorstel niet van vandaag op morgen gerealiseerd zal zijn. Daar waar de dooperkenning de facto een gegeven is, zou formalisering een proces van bezinning kunnen initiëren. En het is die bezinning op ons gemeenschappelijk kindschap Gods die mij vooral voor ogen staat. Daarmee raken wij immers het hart van de Spirituele Oecumene.” |
Persdienst Bisdom Haarlem / Yvonne Ceelie-Khoesial |
Voor het laatst gewijzigd: |