Bisdom Haarlem
Vrijdag in de Goede Week

“Schreeuw die nog steeds klinkt in heel de mensheid”

Schreeuw die nog steeds klinkt in heel de mensheid;
Schreeuw die de Kerk tot strijdend wankelaar maakte;
Waarin ook de lijdende Kerk zijn eigen angst herkende;
Waardoor de zegevierende Kerk haar overwinning behaalde;
Schreeuw die nog steeds klinkt in heel de mensheid;
Schreeuw die nog steeds klinkt in heel de Christenheid;
O allesovertreffende schreeuw, die eeuwig geldig blijft.

Jacob de Wit (naar Rubens), Amsterdam 1695-1754.  Kruisiging. Museum voor Religieuze Kunst Jacob van Horne, Weert
Jacob de Wit (naar Rubens), Amsterdam 1695-1754. Kruisiging.
Museum voor Religieuze Kunst Jacob van Horne, Weert

Schreeuw alsof God zelf gezondigd had zoals wij;
Alsof God zelf gewanhoopt had;
O allesovertreffende schreeuw, die eeuwig geldig blijft.

Alsof God zelf gezondigd had zoals wij;
De grootste zonde had begaan.

Welke is te wanhopen.
De zonde van de wanhoop.

Luider dan de twee dieven die naast hem hingen;
En die tegen de dood huilden als hongerige honden.
De dieven huilden enkel een menselijk gehuil;
De dieven huilden enkel een menselijke doodsschreeuw.
Ook zeverden zij enkel menselijk slijm.

Alleen de Gerechte uitte een eeuwige schreeuw;

Maar waarom? Wat was er met hem aan de hand?

De dieven uitten enkel een menselijke schreeuw;
Want zij kenden enkel menselijke angst;
Zij ervoeren enkel menselijke angst.

Hij alleen kon de bovenmenselijke schreeuw uiten;
Hij alleen kende die bovenmenselijke angst.

Daarom uitten de dieven enkel een schreeuw die gesmoord werd in de nacht.

En hij uitte de schreeuw die voor eeuwig zal weerklinken,
Voor eeuwig en altijd, de schreeuw die in eeuwigheid niet gesmoord zal worden.
In geen nacht. In geen enkele nacht van tijd en eeuwigheid.

Want de dief aan de linker en de dief aan de rechter zijde
Voelden enkel de spijkers in de holte van hun handen.

Wat deed de steek van de Romeinse speer er voor hem toe;
Wat deed het spanning van de spijkers en de hamer er voor hem toe;
Het boren van de spijker, het boren van de speer;
Wat deden de spijkers in de holte van zijn hand er voor hem toe;
Het boren van de spijkers in de holte van zijn handen;

Zijn pijnlijke keel.
Schrijnend.
Brandend

Uit elkaar scheurend.
Zijn droge zo dorstige keel.
Zijn droge strot.
Zij dorstige strot.
Zijn linker hand die brandde.
En zijn rechter hand.
Zijn linker voet die brandde.
En zijn rechter voet.
Want zijn linker hand was doorboord.
En zijn rechter hand.
En zijn linker voet was doorboord.
En zijn rechter voet.
Alle vier zijn ledematen.
Zijn vier arme ledematen.
En zijn zijde brandde.v Zijn doorboorde zijde.
Zijn doorboorde hart.
En zijn hart brandde.

Zijn hart verteerd door liefde.
Zijn hart weggeteerd door liefde.

Petrus’ verloochening en de Romeinse speer;
Het spugen, de beledigingen, de doornen kroon;
Het geselende riet, de scepter van een riethalm;
Het geschreeuw van de mensen en de Romeinse beulen.
De klap in zijn gezicht.
Want het was de eerste keer dat hij in zijn gezicht geslagen was.

Hij had niet geschreeuwd onder de Romeinse speer;
Hij had niet geschreeuwd onder de verraderskus;
Hij had niet geschreeuwd onder de storm van misbruik;
Hij had niet geschreeuwd onder de Romeinse beulen.

Hij had niet geschreeuwd onder de bitterheid van ondankbaarheid.
De bittere smaak in zijn keel.
In zijn strot.
Zijn keel was droog en bitter door bitterheid.
Droog van het inslikken van bitterheid.
Droog, bitter van het inslikken van ondankbaarheid.v De ondankbaarheid van de mensen.

Bitter, verstikkend van het doorslikken.
Verstikt door golven van ondankbaarheid.
Gewurgd door het doorslikken.
En hij zou niet meer in gelijkenissen spreken.

Hij had niet geschreeuwd tegenover de meineed;
Hij had niet geschreeuwd tegenover het misbruik;
Hij had niet geschreeuwd tegenover de Romeinse beulen.
Dus waarom schreeuwde hij; tegenover wat schreeuwde hij.

Tristis, tristis usque ad mortem;
Bedroefd tot de dood; maar tot wat voor een dood;
Tot aan het sterven; of tot op dat moment
Van de dood.

Uit Het mysterie van de naastenliefde van Jeanne d’Arc, van Charles Péguy