Pausboodschap Werelddag voor Grootouders en de Ouderen

Zondag 28 juli

vrijdag, 28 juni 2024

“God verlaat zijn kinderen niet, nooit. Ook niet, wanneer de leeftijd vordert en de krachten afnemen, wanneer de haren wit worden en de maatschappelijke rol kleiner wordt, wanneer het leven minder productief en nutteloos dreigt te worden.” Met deze woorden begint paus Franciscus zijn boodschap voor de Werelddag van de Grootouders en Ouderen 2024.

Deze dag wordt in de Rooms-Katholieke Kerk gevierd op zondag 28 juli, in 2024 voor de vierde keer. Paus Franciscus onderstreept in zijn boodschap voor deze dag de ‘nabijheid van God in elk seizoen van het leven’. Tegelijk signaleert de paus dat veel ouderen eenzaam zijn en daaronder lijden.

Ruth kiest anders

Hij schetst verschillende oorzaken van deze eenzaamheid en ziet ook dat ouderen vaak niet anders kunnen dan erin te berusten. Paus Franciscus neemt vervolgens het Bijbelboek Ruth erbij om te laten zien dat het ook anders kan. De weduwe Noömi gaat met twee schoondochters op weg naar het land van haar geboorte. Onderweg biedt ze beiden de gelegenheid om terug te gaan naar hun eigen familie, maar Ruth kiest anders. Zij zegt tegen haar schoonmoeder: “Dring er niet langer op aan dat ik u verlaat” (Ruth 1, 16).

Paus Franciscus prijst dit in Ruth: ‘Zij voelt dat die oude vrouw haar nodig heeft en blijft moedig aan haar zijde in hetgeen een nieuwe reis zal zijn voor beiden. Ruth leert ons allen - die gewend zijn aan het idee dat eenzaamheid een onvermijdbaar lot is - dat het mogelijk is op de smeekbede “verlaat mij niet!” te antwoorden met “ik zal je niet verlaten”.’

Geen toeval

De paus noemt het ‘geen toeval dat Ruth - zij die de oude Noömi nabij blijft - een voorouder is van de Messias (vgl. Mat. 1, 15), van Jezus, de Immanuel, Hij die is de “God met ons”, Hij die Gods nabijheid en de tegenwoordigheid van God brengt aan alle mensen in alle omstandigheden, van alle leeftijden.’

De Heilige Stoel

Boodschap van de Heilige Vader Franciscus
ter gelegenheid van de
vierde Werelddag van de grootouders en de ouderen

28 juli 2024

“Verlaat mij niet in mijn ouderdom” (vgl. Ps. 71, 9)

Geliefde broeders en zusters,

God verlaat zijn kinderen niet, nooit. Ook niet, wanneer de leeftijd vordert en de krachten afnemen, wanneer de haren wit worden en de maatschappelijke rol kleiner wordt, wanneer het leven minder productief en nutteloos dreigt te worden. Hij kijkt niet naar het voorkomen (vgl. 1 Sam. 16, 7) en acht het niet beneden zijn waardigheid degenen te kiezen die velen niet belangrijk vinden. Hij verwerpt geen enkele steen, integendeel, de “oudste” zijn de zekere basis waarop de “nieuwe” stenen kunnen rusten om allemaal samen te werken aan het geestelijk gebouw (vgl. 1 Petr. 2, 5).

De Heilige Schrift is één verhaal over de trouwe liefde van God, waaruit een troostende zekerheid naar voren komt: God blijft zijn barmhartigheid tonen, altijd, in iedere fase van het leven en in welke toestand wij ons ook bevinden, ook in ons verraad. De psalmen staan vol van de verwondering van het menselijk hart ten opzichte van God die voor ons zorgt, ondanks onze onbeduidendheid (vgl. Ps. 144, 3-4); de psalmen verzekeren ons dat God ieder van ons vanaf de moederschoot heeft geweven (vgl. Ps. 139, 13) en dat Hij zelfs in het dodenrijk ons leven niet in de steek zal laten (vgl. Ps. 16, 10). Wij kunnen er dus zeker van zijn dat Hij ons in de ouderdom nabij is, en dat des te meer, omdat in de Bijbel oud worden een teken van zegen is.

En toch vinden wij in de psalmen ook deze innige smeekbede tot de Heer: “Verwerp mij niet in mijn ouderdom” (Ps. 71, 9). Een sterke, zeer harde uitdrukking. Het doet denken aan het extreme lijden van Jezus die op het kruis riep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?“ (Mat. 27, 46).

In de Bijbel vinden wij dus de zekerheid van de nabijheid van God in elk seizoen van het leven en tegelijkertijd de vrees om verlaten te worden, vooral in de ouderdom en op momenten van verdriet. Het gaat hierbij niet om een tegenstelling. Wanneer wij om ons heen kijken, kost het ons geen moeite om te zien hoe deze uitdrukkingen een meer dan evidente werkelijkheid zijn. Maar al te vaak is eenzaamheid de nare gezel van het leven voor ons, ouderen en grootouders. Zeer vaak heb ik het als bisschop van Buenos Aires meegemaakt dat ik rusthuizen bezocht en mij realiseerde hoe zelden die mensen bezoek kregen: sommigen zagen maandenlang hun geliefden niet.

Er zijn zoveel oorzaken van deze eenzaamheid: in veel landen, vooral de armste, zijn de ouderen eenzaam, omdat hun kinderen gedwongen worden te emigreren. Of, en hierbij denk ik aan de talrijke conflictsituaties: hoeveel ouderen blijven alleen, omdat de mannen - jong en volwassen - opgeroepen worden om te vechten en de vrouwen, vooral de moeders met kleine kinderen, het land verlaten om hun kinderen zekerheid te geven. In de door de oorlog verwoeste steden en dorpen blijven zoveel ouderen alleen. Zij zijn het enige teken van leven in streken waar verlatenheid en dood lijken te heersen. In andere delen van de wereld bestaat de verkeerde overtuiging, die in bepaalde plaatselijke culturen geworteld is, die vijandigheid veroorzaakt ten opzichte van ouderen: zij worden ervan verdacht hun toevlucht te nemen tot tovenarij om vitale energie te onttrekken aan de jongeren, zodat in het geval van een vroegtijdige dood of van ziekte of tegenspoed die een jongere treffen, men de schuld geeft aan een oudere. Deze mentaliteit dient bestreden en met wortel en tak uitgeroeid te worden. Het is een van de ongegronde vooroordelen waarvan het christelijk geloof ons heeft bevrijd, die een voortdurend generatieconflict tussen jongeren en ouderen voedt.

Als wij er goed over nadenken, is deze beschuldiging tegen oude mensen “dat zij de jongeren hun toekomst afnemen” vandaag overal aanwezig. Men ontmoet deze in andere vormen ook in de meest geavanceerde en moderne samenlevingen. Steeds meer heeft zich bijvoorbeeld intussen de overtuiging verspreid dat ouderen de kosten van de zorg die ze nodig hebben, laten drukken op jongeren en zo middelen onttrekken aan de ontwikkeling van het land en dus aan de jongeren. Het betreft een verwrongen perceptie van de werkelijkheid. Het is alsof het overléven van de ouderen dat van de jongeren in gevaar zou brengen. Alsof het om jongeren te begunstigen noodzakelijk is de ouderen te verwaarlozen of hen zelfs te elimineren. De tegenstelling tussen de generaties is een bedrog en een giftige vrucht van de cultuur van conflict. Jongeren opzetten tegen ouderen is een onaanvaardbare manipulatie: “Hier staat de eenheid tussen verschillende leeftijden in het leven op het spel, het werkelijke referentiepunt voor het begrijpen en het waarderen van het menselijk leven in zijn geheel” (Catechese 23 februari 2022).

De hiervoor geciteerde psalm - waar men smeekt om niet verlaten te worden in de ouderdom - spreekt van een samenzwering die zich rondom het leven van de ouderen sluit. Het lijken overdreven woorden, maar men begrijpt ze, als men ziet dat de eenzaamheid en het afdanken van ouderen niet toevallig, noch onvermijdelijk zijn, maar dat zij de vrucht zijn van - politieke, economische, maatschappelijke en persoonlijke keuzes - die de oneindige waardigheid van iedere persoon “buiten iedere omstandigheid en in welke status of situatie hij zich ook bevindt” (vgl. Dignitas infinita, 1) niet erkennen. Dat gebeurt, wanneer de waarde van ieder verloren gaat en mensen alleen maar een kostenpost worden, in sommige gevallen te groot om te betalen. Wat erger is, vaak worden ouderen zelf uiteindelijk slachtoffer van deze mentaliteit en komen zover dat zij zich beschouwen als een last en verlangen zelf als eersten zich terug te trekken.

Anderzijds zijn er vandaag veel vrouwen en mannen die hun persoonlijke ontwikkeling zoeken in een zo autonoom mogelijk en van anderen losgemaakt bestaan. Het gewoon deel uitmaken van een groep is in crisis en de individualisering doet opgang; de overgang van het “wij” naar het “ik” lijkt een van de meest evidente tekenen van onze tijd. Het gezin, het eerste en het meest radicale protest tegen het idee dat men zich alleen kan redden, is een van de slachtoffers van deze individualistische cultuur. Wanneer men oud wordt, blijkt echter, naarmate de krachten afnemen, de fata morgana van het individualisme, de illusie niemand nodig te hebben en te kunnen leven zonder banden, te zijn wat het is; men merkt dat men aan alles behoefte heeft; men is intussen alleen, zonder verdere hulp, zonder iemand op wie men kan vertrouwen. Het is een trieste ontdekking die velen doen, wanneer het te laat is.

Eenzaamheid en afdanken zijn gangbare elementen geworden in de context waarin wij leven. Deze hebben veel wortels: in sommige gevallen zijn ze de vrucht van een berekende uitsluiting, een soort droevige “maatschappelijke samenzwering”; in andere gevallen betreft het echter een eigen beslissing. Andere keren weer worden ze ondergaan, doordat men doet alsof het een autonome keuze betreft. Steeds meer “hebben wij de smaak van de broederschap verloren” (encycl. Fratelli tutti, 33) en spannen wij ons nog nauwelijks in om aan een alternatief te denken.

Wij kunnen in veel ouderen het gevoel van berusting waarnemen waarover het boek Ruth het heeft, wanneer het vertelt over de oude Noömi, die na de dood van haar echtgenoot en zonen haar twee schoondochters, Orpa en Ruth, uitnodigt om naar hun land van oorsprong en hun huis terug te keren (vgl. Ruth, 1, 8). Noömi vreest - zoals zoveel ouderen van vandaag - alleen te blijven, en slaagt er toch niet in zich iets anders voor te stellen. Als weduwe is zij er zich van bewust weinig waard te zijn in de ogen van de maatschappij en ze is ervan overtuigd een last te zijn voor de twee jonge vrouwen die in tegenstelling tot haar het hele leven nog voor zich hebben. Daarom denkt zij dat het beter is zich terug te trekken en nodigt zijzelf de jonge schoondochters uit om haar te verlaten en hun toekomst op andere plaatsen op te bouwen (vgl. Ruth, 1, 11-13). Haar woorden zijn een opeenhoping van maatschappelijke en godsdienstige conventies die onveranderlijk lijken en haar lot bestempelen.

Het bijbelverhaal presenteert ons op dit punt twee verschillende opties ten opzichte van de uitnodiging van Noömi en dus ten opzichte van de ouderdom. Een van de twee schoondochters, Orpa, die toch van Noömi houdt, kust haar met een liefdevol gebaar, maar aanvaardt wat ook haar de enige mogelijke oplossing lijkt te zijn en gaat haars weegs. Ruth daarentegen, laat Noömi niet los en richt tot haar de verrassende woorden: “Dring er niet langer op aan dat ik u verlaat” (Ruth 1, 16). Zij is niet bang de gewoonten en het algemene aanvoelen uit te dagen. Zij voelt dat die oude vrouw haar nodig heeft en blijft moedig aan haar zijde in hetgeen een nieuwe reis zal zijn voor beiden. Ruth leert ons allen - die gewend zijn aan het idee dat eenzaamheid een onvermijdbaar lot is - dat het mogelijk is op de smeekbede “verlaat mij niet!” te antwoorden met “ik zal je niet verlaten”. Zij aarzelt niet omver te werpen wat een onveranderlijke werkelijkheid lijkt: alleen leven mag niet het enige alternatief zijn! Het is geen toeval dat Ruth - zij die de oude Noömi nabij blijft - een voorouder is van de Messias (vgl. Mat. 1, 15), van Jezus, de Immanuel, Hij die is de “God met ons”, Hij die Gods nabijheid en de tegenwoordigheid van God brengt aan alle mensen in alle omstandigheden, van alle leeftijden.

De vrijheid en de moed van Ruth nodigen ons uit een nieuwe weg te gaan: laten wij in haar voetstappen treden, laten wij op reis gaan met deze jonge vreemde vrouw en met Noömi, laten wij niet bang zijn om onze gewoonten te veranderen en ons een andere toekomst voor onze ouderen voor te stellen. Onze dankbaarheid gaat uit naar alle mensen die, ook al is het met zeer veel offers, inderdaad het voorbeeld van Ruth hebben gevolgd en zorgen voor een oudere of eenvoudigweg dagelijks laten zien dat zij verwanten of bekenden nabij zijn die niemand meer hebben. Ruth heeft ervoor gekozen Noömi nabij te blijven en zij is gezegend: met een gelukkig huwelijk, een nageslacht, een land. Dat geldt altijd en voor iedereen: door ouderen nabij te zijn, door de onvervangbare rol die zij in het gezin, de maatschappij en de Kerk hebben te erkennen, zullen ook wij tal van gaven, dank en zegeningen ontvangen!

Laten wij op deze 4de Werelddag die aan hen gewijd is, onze grootouders en de ouderen van onze gezinnen onze tederheid niet onthouden, laten wij hen bezoeken die moedeloos zijn en geen hoop meer hebben dat een andere toekomst mogelijk is. Laten wij tegenover de egoïstische houding die leidt tot afdanken en eenzaamheid, het open hart en het blije gezicht stellen van iemand die de moed heeft om te zeggen “ik zal je niet verlaten!” en een andere weg nemen.

Moge over u allen, zeer dierbare grootouders en ouderen, en allen die u nabij zijn, mijn zegen komen, vergezeld van mijn gebed. En vergeet u alstublieft ook niet voor mij te bidden.

Rome, Sint-Jan van Lateranen, 25 april 2024.

+ Franciscus

Vertaling: drs. H.M.G. Kretzers
Eindredactie: A. Kruse, MA
Copyright: Libreria Editrice Vaticana/SRKK