Markante figuren in de geschiedenis van het bisdom
Door P.W.Brouwer
Elf of dertien?
Er is nog een belangrijk jaartal in de geschiedenis van het bisdom Haarlem: 1955. Van 1853 tot 1955 beheerden de bisschoppen van Haarlem vrijwel heel de westelijke helft van Nederland: Noord- en Zuidholland en Zeeland. Het bisdom van na 1955 is vrijwel even groot als het bisdom van 1559.
In de bisschoppelijke ambtswoning in Haarlem hangen de geschilderde portretten van de twaalf voorgangers van de huidige bisschop aan de muur. Ook de twee uit de tweede helft van de zestiende eeuw: Nicolaas van Nieuwland en Godfried van Mierlo. Hun geschiedenis is uiteraard wel beschreven, maar misschien niet meer overal bekend, en daarom is een beschrijving van hun optreden tussen 1559 en 1590, een toch ook voor de hele kerk zeer moeilijke tijd, wel weer eens enige interesse waard.
Nicolaas' taak was: wijbisschop, hulpbisschop zijn van Utrecht. De enige bisschop in het Nederland van boven de grote rivieren in die dagen was de bisschop van Utrecht, en die had voor het verrichten van allerlei wijdingen altijd een of meer wijbisschoppen.
(De Limburgers, die op 29 september 2001 voor de inbezitname van de zetel) een taxi namen naar de St.Bavo-kathedraal werden dan ook op de Grote Markt afgezet. Haarlem is de enige stad waar de kathedrale kerk van 1559 ook na de protestantisering van de kerk de naam van kathedraal heeft behouden. Natuurlijk is er na 1853 een nieuwe r.k. kathedraal gekomen, maar zo modern denken vele taxi-chauffeurs niet.)
Toen de stoet met de ridders en de koetsen de stadspoort genaderd waren, steeg de bisschop als eerste uit. In de poort was een altaar opgericht, de bisschop kuste het altaar, en bracht een groet aan het kruis.
De pensionaris van de stad trad naar voren, en heette de kerkvoogd in een kleine, maar geleerde toespraak namens de senaat hartelijk welkom. Nu trok men in een deftige processie de stad in. Voorop de schoolkinderen, die verschillende oude liederen zongen, maar ook een geheel nieuw, voor deze gelegenheid geschreven, met als refrein: "Aanzienlijken van Haarlem, weest verblijd, juicht gij burgers". Ter weerzijden van de bisschop liepen de deken van de St.Pieter en de commandeur van Sint Jan, achter hen drie kloosterlingen van Egmond, als vertegenwoordigers van hun abdij.
Lang en aanhoudend lieten de klokken van Haarlem hun luid gebeier horen, en een ontzagwekkende menigte toeschouwers bevond zich op de pleinen, in de straten, op de markt, en in de Sint Bavo. Waar de bisschop zich vertoonde werd hij door de samengestroomde menigte op de hartelijkste wijze toegejuicht."
Zo ongeveer beschrijft B.J.Post in zijn Losse bladen uit het geschiedenisboek van het bisdom Haarlem de intocht van Nicolaas van Nieuwland. De smadelijke aftocht van zijn opvolger bij de beruchte Haarlemse Noon staat hiermee wel in fel contrast.
Maar door zijn persoonlijk leven wekte de bisschop veel ergernis. Hij was ronduit gezegd een alcoholist, en liep soms dronken mee in processies. 'Dronken Klaasje' werd hij door de spotters genoemd. De ergernis bij het gewone volk drong door tot het landsbestuur in Brussel en tot het kerkelijk topbestuur in Mechelen. En Nicolaas kreeg van Alva de dringende raad af te treden, ook wegens zijn gevorderde leeftijd (59!). Tenslotte gaf hij toe, vroeg en kreeg ontslag (28 november 1569), trok weer naar het Utrechtse, overleed 15 juli 1580 te Maartensdijk.
De Prins van Oranje kwam er op bezoek, bezocht de bisschop, enkele malen, en stond op goede voet met hem. In Holland waren Amsterdam en Haarlem de enige steden, waar het katholicisme nog de voorrang had, in Amsterdam zelfs het monopolie. Maar de calvinistische minderheid was actief, bleef erop gericht, de stad te overheersen, en op 29 mei 1578, Sacramentsdag, overrompelden de calvinistische drijvers de St. Bavo, met behulp van de Staatse troepen, doodden een van de priesters, pleegden heiligschennis, plundering en verwoesting in de kerk. De kerk werd veiligheidshalve door de stedelijke overheid gesloten, en later aan de Calvinisten overgedragen.
De Haarlemse NoonDe Noon is het middaggebed in abdijen en kanunnikencolleges, het gebed van het negende uur. Op 29 mei 1578, Sacramentsdag, was de bisschop met het kannunikencollege en vele priesters voor de Noon naar de kerk getrokken. Opeens werden de deuren van de kathedraal opengebroken, een grote groep relschoppers drong de kerk binnen, sloeg beelden kapot, en richtte vernielingen aan. De priester Balling, die hen tegemoet trad, werd doodgeslagen.De bisschop vluchtte naar een werkmanswoning op het kerkhof naast de kathedraal. Vandaar ontkwam hij in werkmanskleding, en ontvluchtte zijn bisschopsstad, om er niet meer terug te keren. Met hen vluchtte de kanunnik-archivaris Florentius van der Haer. Hij nam het archief mee, dat nooit meer is teruggevonden. | |
De portretten van de beide bisschoppen zijn nog te vinden in de Haarlemse bisschoppelijke ambtswoning. Opvallend is het onderschrift. Na hun naam staan in deftig Latijn hun titels: Bisschop van Haarlem, abt van Egmond. En allebei werden ze eerst geïnstalleerd als abt van Egomond, en pas later als bisschop van Haarlem.
Dat vereist wel enige uitleg. De wijbisschop Nicolaas en de Dominicaan Godfried abt van Egmond? Van de al bijna zeshonderd jaar bestaande abdij? Ja, juist omdat ze bisschop van Haarlem waren.
Want: in 1559 werden er in Noord-Nederland vijf bisdommen opgericht. Utrecht bestond al, maar van het Utrechtse gebied werden nu vijf nieuwe bisdommen afgesplitst. Waar moesten die van bestaan? Utrecht had vele bezittingen, maar die stond het zomaar niet af. Daarom was een andere oplossing gevonden, die veel oproer en weerstand had ondervonden: bij de nieuwe bisdommen werden enkele grote abdijen ingelijfd, de nieuwe bisschop werd nominaal abt van die oude abdijen, en de vele goederen van die abdijen gingen over in het bezit van het nieuwe bisdom. Bovendien waren in de noordelijke gewesten de abten door hun ambt lid van de staten van die gewesten, en die functie zou nu ook door de bisschop worden overgenomen. En Van Nieuwland woonde vele maanden per jaar in Egmond. De abdij zelf was al min of meer ontvolkt. Er was nog een twintigtal monniken die in de abdij woonden. Anderen woonden verspreid door het tegenwoordige Noord-Holland. In Van Mierlo's tijd werd de abdij ingeschakeld in de oorlog. Grote stukken van de oude abdij werden afgebroken, en met de stenen werden wallen en muren opgeworpen, om de vijand te keren. En dank zij deze verdedigingswerken konden de Spaanse troepen worden tegengehouden, en kon Alkmaar worden ontzet.
Ook andere kloosters werden ingelijfd bij het bisdom. Enkele kloosterlingen werden kanunnik, en lid van het kapittel. Dat kapittel ging de goederen beheren, de oude kloostergoederen.
Zij baden ook samen de getijden. En de rest van de dag gaven de priesters soms les -op kapittelscholen-, of schreven ze handschriften over, vergaderden, bestuurden, beheerden afgelegen bezittingen, schreven de geschiedenis van hun stad, hun land, stelden heiligenlevens samen.
In Engeland en in Nederland werd de kerk gevestigd door groepen monniken, die met elkaar een eenheid vormden. Hun leider, soms de abt, soms de bisschop, werd gezien als de 'leider' van het werk, maar de anderen deden wel mee, beslisten mee, en kozen -volgens de regel van Benedictus- de opvolger van de abt, als die functie open viel.
In later eeuwen, zo tussen 1000 en 1200, werden de monniken vaak kanunnik, en als kapittelheer hadden ze dan ook een functie in het bestuur van het bisdom. Oude middeleeuwse kerken hebben vaak nog brieven van kapittels, waarbij de oprichting van de parochie werd toegestaan, en de jaarlijkse afdracht aan het kapittel vastgelegd.
Sasbout Vosmeer en Willem CoopalIn 1592 werd Sasbout Vosmeer benoemd tot Apostolisch Vicaris over de Zeven Noord- Nederlandse provincies, tot plaatsvervanger van de paus dus voor het aartsbisdom Utrecht, en de bisdommen Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen en Leeuwarden.Hij werd benoemd tot titulair aartsbisschop van Philippi, maar mocht, als de koning van Spanje het goedvond - die had immers in 1559 het alleenrecht gekregen hier de bisschoppen te benoemen - die titel ruilen met de titel: Aartsbisschop van Utrecht. De kapittelvicaris van Haarlem, Willem Coopal, die namens het Haarlemse kapittel het bisdom Haarlem bestuurde, erkende zijn gezag en zijn wijdingsmacht. Coopal bleef actief als rondtrekkend priester. In 1599 verdronk hij op een van zijn 'missietochten' in de Beemster. | |
Was dit van belang? Tussen 1580 en 1700 misschien niet, maar in 1700 werd het opeens wel van groot belang. Er was toen in Noord-Nederland een Apostolisch Vicaris, die wel bisschop was, maar geen zetelend bisschop. Die bestuurde namens de paus de katholieke kerk in deze gewesten. In de oude bisdommen Utrecht, Haarlem, Deventer, Middelburg, Leeuwarden en Groningen dus. Om een of andere theologische kwestie, die we nu maar niet verder zullen uitwerken, werd de toenmalige Apostolisch Vicaris naar Rome geroepen, en na korte tijd afgezet. Hij was immers geen zetelend bisschop, hij had zijn gezag van Rome, en kon ook zonder meer door Rome worden afgezet.
De bisschop werd gekozen, door Rome uiteraard niet erkend, en na zijn dood werd er een nieuwe gekozen. Een Franse bisschop was telkens bereid, de nieuw gekozene tot bisschop te wijden. Maar die had niet het eeuwige leven. En de vicariaatsraad sprak toen enkele malen het Haarlemse kapittel aan: Jullie hebben toch ook geen bisschop, kies er een, dan is de opvolging in onze kerk, de kerk van de Oudbisschoppelijke Clerezij, nu de Oudkatholieke kerk genoemd, verzekerd. Maar het Haarlemse kapittel wilde niet. Het bleef Rome trouw, en Rome zou een eigen bisschopskeuze nooit goedkeuren. De Utrechtse kerk paste toen de redenering toe: Het Haarlemse bisdom, het Haarlemse kapittel, dat wettig de Haarlemse kerk zou moeten besturen, blijft in gebreke, wij, als bestuurders van het aartsbisdom, moeten nu ingrijpen, en wij benoemen een bisschop van Haarlem. Zo is het gebeurd, en eigenlijk gaat het zo door tot op de huidige dag: er zijn nog steeds Oudkatholieke bisschoppen van Utrecht en Haarlem.
De Haarlemse OudkatholiekenIn 1720 waren er in Haarlem acht katholieke schuilkerken. Alleen de pastoor van de schuilkerk aan de Bakenessergracht sloot zich aan bij de Oudkatholieken. Zijn kerk werd, toen er in 1856 door de Oudkatholieke aartsbisschop van Utrecht een bisschop van Haarlem benoemd werd, ook de oudkatholieke kathedraal. Dat bleef zo tot 1938. Toen werd er en nieuwe oudkatholieke kathedraal gebouwd: de kerk van de H.Anna en de H.Maria aan de Kinderhuissingel. Het kerkje aan de Bakenessergracht bestaat nog. Het is nu een centrum voor de voormalige verzetsstrijders.In Haarlem zelf zijn nog zo'n tweehonderd Oudkatholieken. Ook in Egmond, IJmuiden en Alkmaar is nog een Oudkatholieke parochie. | |
In 1853 werd de bisschoppelijke Hiërarchie hersteld. Haarlem werd weer bisdom, Utrecht moest Zuid-Holland aan Haarlem 'afstaan', maar kreeg de oude bisdommen Leeuwarden, Groningen en Deventer er bij.
Het Haarlemse kapittel, dat zichzelf was blijven aanvullen, gaf in 1853, toen het bisdom was heropgericht, zonder veel moeite bezittingen en archief over aan het 'nieuwe bisdom, en het nieuwe kapittel. Het was Rome trouw gebleven, en stemde in met de 'Romeinse' benoemingen.
'Rome' erkende het kapittel niet of nauwelijks, er was een Romeinse oekase, die het kapittel alle bestuursmacht ontnam, maar naast de aartspriesters en de landdekens, die het bestuur van de bisschopsloze kerk bleven uitoefenen, in opdracht van en in overleg met de pauselijke nuntius in Keulen of in Brussel, bleef het kapittel in tact. Haarlem was het enige 1559-bisdom dat op die manier door bleef bestaan.
En toch was er een hiërarchie in de eerste helft van de negentiende eeuw, een 'heilig bestuur'. Aartspriesters bestuurden zo goed en zo kwaad als het ging de Nederlandse katholieken hier. Er was sinds 1795 vrijheid van godsdienst. Er werden hier priesters opgeleid, zij leidden de gelovigen, doopten, gingen voor in de eucharistische vieringen, preekten, hoorden biecht, leidden uitvaarten en begrafenissen.
Er was, na 1833, ook een bisschop in Noord-Nederland. In het Haarlemse, het Groot-Haarlemse. Maar de éne, die er was, en over wie dit artikel verder gaat, was geen bisschop van Haarlem. Het bisdom Haarlem werd pas in 1853 hersteld. En dat 'herstel' was ook maar betrekkelijk. Het 'oude' bisdom Haarlem, dat van 1559, was klein, ongeveer zo groot als het huidige zonder de Flevo-polder. Het bisdom van 1853 was veel groter: heel Holland - noord en zuid - en Zeeland. Zeeland was in 1559 een eigen bisdom, Zuid-Holland, het tegenwoordige bisdom Rotterdam, was van 1559 tot 1853 onderdeel van het aartsbisdom Utrecht, en een belangrijk onderdeel.
Het seminarie WarmondVoor heel de geschiedenis van het bisdom Haarlem is 'Warmond' van het grootste belang geweest. De priesteropleiding daar bestond al ver vóór het bisdom in 1853 werd heropgericht.De priesters voor de Hollandse Missie werden zo tussen 1600 en 1800 voor het overgrote deel in Leuven opgeleid. Daar waren zelfs twee Hollandse colleges: Pulcheria en Alticolense. In 1797 werden beide, met de hele Leuvense universiteit, gesloten door de Franse overheid, die heel België had ingelijfd. In de Bataafse Republiek, waar in 1795 vrijheid van godsdienst was afgekondigd, besloot men meteen zelf een priesteropleiding te starten. De aartspriesters schreven een open-schaalcollecte uit, de opbrengst was voldoende om te Warmond, "in een gezonde lugt en aangename landstreek" een huis "met ruime omtrek" te kopen, zo deelde de Aartspriester het zijn "brave Catholyken" mede. Het huis, dat gediend had als een Franse en Engelse kostschool werd voor twaalfduizend gulden in contanten van een protestant gekocht. Op 12 april 1799 trokken de eerste priesterstudenten Warmond binnen. Warmond zou grootseminarie blijven voor het hele bisdom Haarlem en na 1956 ook voor Rotterdam. Het bleef zelfs in 1956 als een 'uitstulpsel' bij Haarlem behoren. In 1842 werd het grootseminarie in 's-Heerenberg opgeheven, Warmond was toen het enige grootseminarie voor Noord-Nederland. De gebouwen werden steeds weer uitgebreid, er kwam een apart filosoficum, er werden en worden theologiecursussen gegeven. De priesteropleiding werd eind zestiger jaren overgebracht naar Amsterdam. Warmond werd ingedeeld bij het bisdom Rotterdam. | |
Toen hij, zestien jaar oud, priester wilde worden, kocht zijn rentmeester voor hem eigen appartementen in Warmond, zodat hij niet tussen de "gewone jongens" zou hoeven te verblijven.
In 1811 werd hij in Paderborn priester gewijd -alle priesterkandidaten in het Nederland van toen moesten in het buitenland worden gewijd- en trok meteen weer naar Warmond om daar hoogleraar te worden aan het seminarie, waar hij pas vandaan kwam.
Als hoogleraar is hij niet bekend geworden, wel als steunpilaar voor de vestiging van een klein-seminarie in Voorhout, Hageveld. Hij richtte in Katwijk het college op, dat in 1842 door de Jezuïeten werd overgenomen, een college, dat zeer veel katholieke jongens heeft opgeleid. Later, toen de Jezuïeten het college naar Zeist overbrachten, (College Katwijk-De Breul) werd Katwijk het franciscaans missiecollege, tot ver in de twintigste eeuw.
In 1833 wordt Baron van Wijckersloot tot bisschop gewijd, bisschop van Curium i.p.i. (in partibus infidelium). Als "Curium" staat hij verder bekend bij de priesters in Nederland. Dat was heet wat korter dan al zijn titels.
Hij woont dan te Duinzigt in Oestgeest. Van daaruit gaat hij, op verzoek van de Aartspriesters, heel Nederland door, om in allerlei parochiekerken het H.Vormsel toe te dienen, en om de toen overal gebouwde kerken, Waterstaatskerken, te wijden.
Ook heeft hij intense contacten met de Apostolische Vicarissen in Zuid Nederland, prelaten, die wel bestuursmacht hadden, maar geen bisschop waren. Dr.J Gijsen heeft, vlak voor hijzelf bisschop van Roermond werd, een dik boek gepubliceerd over mgr.Paredis, (1795-1886), eerst apostolisch vicaris en na 1853 bisschop van Roermond. Mgr. Van Wijckersloot neemt in dat boek een belangrijke plaats in.
De bisschop van Curium wilde ook graag Nederlandse jongens tot priester laten opleiden, jongens die als priester in de missie zouden gaan werken. Daarvoor liet hij hen zijn meest geliefde woonhuis, Huize Duinzegt, na en een som van 50.000 gulden voor de missionaris-opleiding. Deze som moest beheerd worden door de toekomstige bisschop van Haarlem, door de nuntius en door de president van Warmond. Elk jaar werd er (en wordt er nog?) uit deze fundatie geld uitgekeerd aan enkele missiehuizen. Ook aan Katwijk, door de baron opgericht, en eind twintiger jaren (1928) tot Minderbroedersmissiehuis omgebouwd. Mgr. Van Wijckersloot overleed in 1851, 65 jaar oud.
Hij was geboren in Rhenoy, in de Betuwe, in 1807. Al snel na zijn priesterwijding werd hij leraar in Katwijk, het kleinseminarie van noordelijk Nederland. Van 1836 tot 1838 doceerde hij daar klassieke talen, vooral Latijn. Van 1838 tot 1842 was hij ook directeur. Toen werd Katwijk aan de paters Jezuïeten overgedragen, en 'omgebouwd' tot een gewoon college, voor alle katholieke jongens toegankelijk. Van Vree werd president van het grootseminarie Warmond, de enige priesteropleiding in Noord Nederland.
Een belangrijk en invloedrijk man was hij toen: hij had een eigen maandblad opgericht, De Katholiek, en hij leidde en redigeerde het. Zo oefende hij veel invloed uit. Hij werd ook veel geraadpleegd door de nuntius in Den Haag, die hoofd van de "Hollandse Missie" was: het Nederland van boven de grote rivieren waar geen Apostolische Vicarissen waren, en waar men echt uitzag naar het herstel van het bisschoppelijk bestuur.
Op 15 mei werd Mgr. Van Vree door aartsbisschop Zwijsen in de seminariekapel te Haaren bij Den Bosch gewijd. De enige bisschopswijding, die nodig was bij het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Want de apostolische vicarissen van Roermond, van Den Bosch en van Breda, die nu zetelend bisschop werden, waren in 1840 al tot bisschop gewijd, en mgr. Zwijsen, vicaris van Den Bosch, werd nu aartsbisschop van Utrecht, en administrator van Den Bosch. Hij bleef wonen in Huize Gerra, een villa halfweg tussen Den Bosch en Tilburg, genoemd naar Gerra, het bisdom 'in partibus infidelium' waar Zwijsen tot dan toe bisschop van was.
Vanwaar dan al die commotie in april 1853? Protestanten protesteerden tegen de nieuwe regelingen van het bisschoppelijk bestuur. Adressen werden gericht aan de koning: Laat dit toch niet toe! Een groep protestanten richtte zich rechtstreeks tot de koning, en werd door hem ontvangen.
De ministerpresident, Johan Rudolf Thorbecke, had de koning geadviseerd te antwoorden: Er is in Nederland sinds 1848 vrijheid van vereniging, en de katholieken hebben daar gebruik van gemaakt. Maar de koning antwoordde met wat algemeenheden: "Deze dag heeft Nederland en Oranje nader bijeengebracht".
De regering nam dat niet. De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Het kabinet wilde de toespraak van de koning niet voor zijn verantwoordelijkheid nemen en trad af.
Floris van Hall vormde een nieuw kabinet. Eerste daad: indiening van de wet op de kerkgenootschappen. Een wet om de katholieken onder de duim te houden. Meest belangrijke punt: het processieverbod. Waar het tot 1848 geen gewoonte was, mochten nu en in de toekomst geen processies gehouden worden. In Holland mocht het dus alleen in Laren, dat toen nog niet tot het bisdom Haarlem hoorde.
Twee punten in de wet over de bisschoppen: zij mochten zich wel bisschop van Utrecht, Haarlem etc. noemen, maar konden daaraan geen rechten ontlenen over het bestuur van de stad. Alsof de dominee van Emmeloord zich ooit heer van Emmeloord zou kunnen noemen. Tweede punt: de regering moest toestemming geven aan een bisschop om zich in zijn standplaats te vestigen. Een standplaats moest "geschikt" bevonden worden.
De bisschoppen op hun beurt deden geen enkele moeite de regering te verzoeken hun zetelplaats geschikt te verklaren. Ze lieten de zaak bewust op zijn beloop. Niets belette "burger" J.P.van Vree zich in Haarlem te vestigen. Niets belette diezelfde burger zich bisschop van Haarlem te noemen. Alleen op de brieven, die hij als bisschop deed uitgaan, liet hij Sassenheim als zijn woonplaats aangeven. En de regering verklaarde langzamerhand min of meer eigener beweging iedere plaats geschikt. In 1871 werd ook Haarlem geschikt verklaard als vestigingsplaats voor de bisschop van Haarlem.
Van Vree toonde zich een krachtig bestuurder. Zijn uitgebreide bisdom telde veel grote steden, met flinke aantallen katholieken.
Volgens de volkstelling van 1848 telde Amsterdam 220.000 inwoners, van wie een kwart r.k. was. Den Haag 70.000 inwoners, 20.000 katholiek. Leiden 40.000, 12.000 r.k. Haarlem 25.000, 12.000 r.k. Dordtrecht 21.000, 3000 r.k. Delft 18.000, 7000 r.k., Middelburg 16.000, 2000 r.k., Gouda 15.000, 5000 r.k., Schiedam 13.000, 6000 r.k., Zaandam 12.000, 2000 r.k.
In de steden van Zuid-Holland hadden allerlei paters, nadat een groot deel van de wereldheren daar zich bij het Utrechtse schisma van 1723 van Rome had losgemaakt, de zielzorg onder de roomskatholieken overgenomen.
Zij zouden - in tegenstelling tot wat in die tijd en ook nu nog in vele landen gewoonte was - hier nu ook eigen parochies krijgen in de steden. Maar de preciese indeling in parochies, en het oprichten van redelijk grote parochies in de verschillende grotere steden, bracht vele moeilijkheden mee. Met veel moeite, veel praten, veel regelen met geven en nemen, slaagde de bisschop erin het bisdom in een aanvaardbaar aantal parochies te verdelen.
Acht jaar heeft mgr. F.J. van Vree het bisdom Haarlem bestuurd. In 1861 stierf hij plotseling, nog maar 53 jaar oud.
Als jong priester was hij vele jaren secretaris geweest van de apostolisch vicaris van Den Bosch, mgr. Den Dubbelden, de voorganger van mgr. Zwijsen. In 1853 werd hij plebaan, pastoor van de kathedrale kerk van Den Bosch, de eeuwenoude St.Jan.
Gefluisterd werd er ook, dat mgr. Zwijsen als Bossche administrator de secretaris van zijn voorganger, die veel contacten had met de oudere priesters in het Bossche, graag weg liet promoveren naar het verre Haarlem.
In 1865 kwam de Haarlemse bisschop weer terug in de Bossche St.Jan, toen daar het eerste Nederlandse provinciale concilie gehouden werd. De Nederlandse bisschoppen kwamen daar samen met de kloosteroversten en enkele andere priesters, om de belangen van de Nederlandse katholieken, de katholieken in de Nederlandse kerkprovincie, te bespreken.
In 1869 richtte bisschop Wilmer voor zijn eigen bisdom een bisschoppelijk museum in, in 1874 deed hij het eerste nummer verschijnen van de "Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem".
In 1871 werden de relieken van Lidwina van Schiedam overgebracht van Brussel naar Schiedam. Ze waren in de tijd van de reformatie in Brussel veiliggesteld. Pas op 14 mei 1891 - twee bisschoppen later - keurde paus Leo XIII de verering van de middeleeuwse heilige goed. 'Kerkrechtelijk' staat dat gelijk met een zaligverklaring.
Deze bisschop was lange tijd collega geweest van mgr. Van Vree als hoogleraar in Warmond, hij was geboortig uit Rotterdam (!808), van 1838 tot 1845 hoogleraar. In 1851 was hij passionist geworden, in 1863 hoofd van de passionistenmissie in Oost-Europa, apostolisch vicaris van Bulgarije en Walachije, in 1869 apostolisch vicaris van Constantinopel. Als zodanig zou hij in 1874 een oplossing moeten zoeken voor de Armeense kwestie, maar hij overleed daarbij. Hij was aartsbisschop van Tyana i.p.i. Tyana was ook het aartsbisdom dat mgr.B.Alfrink kreeg toegewezen toen hij coadjutor werd van kardinaal De Jong. Rome lijkt sommige bisdommen 'in de landen van de ongelovigen' permanent aan Nederland te hebben toegewezen, de verschillende hulpbisschoppen van Breda bijvoorbeeld waren allemaal bisschop van Adras i.p.i.
Op het eerste heeft het hele Nederlandse episcopaat weinig van zich doen horen. Er waren ook veel minder concilievaders, nog geen kwart van het aantal van Vaticanum II. Bisschop Wilmer was de enige Nederlandse bisschop, die een eigen 'peritus', een 'deskundige' had meegenomen: Herman Schaepman, ver familielid van de toenmalige aartsbisschop Schaepman. Herman, die later als politicus beroemd zou worden, was in 1869 pas afgestudeerd aan de Romeinse 'Sapientia'-universiteit, en als Doctor in de theologie, goed ingevoerd in Rome, was hij de aangewezen persoon om de bisschoppen ter zijde te staan. Voornaamste kwestie waar het concile zich mee bezig hield: de pauselijke onfeilbaarheid.
Van de bijna 600 concilievaders hebben er maar twee tegen gestemd, en dat was nog een vergissing. Er waren er 55, die in de loop van het concilie zich fel tegen verklaard hadden: zij konden omwille van hun overtuiging geen 'placet' stemmen. Maar ze wilden, om geen ergernis te verwekken, ook niet 'non placet' stemmen. De dag voor de stemming gingen ze naar huis terug. Eerst schreven ze een brief aan de paus en de andere bisschoppen, waarom ze gingen: ze konden geen 'placet' stemmen, ze wilden geen 'non placet' stemmen, daarom onttrokken ze zich aan de stemming. Maar twee van hun medestanders waren door een vergissing niet gewaarschuwd. Zij beiden stemden als enigen 'non placet', maar onderwierpen zich na de stemming meteen. Enkelen van de 'stemmijders' werden later kopstuk in de Oud-katholieke Kerk.
In 1874 kon bisschop Wilmer eindelijk wat terug doen voor het zuiden, dat de eerste twee Haarlemse bisschoppen had 'geleverd': De Haarlemse vicaris-generaal H.van Beek werd bisschop van Breda.
Op nieuwjaarsdag 1877 overleed de tweede bisschop van het uitgebreide Haarlemse diocees. Hij werd 76 jaar.
Begin mei werd hij door de paus tot bisschop van Haarlem benoemd. Hij was de eerste bisschop afkomstig uit het bisdom zelf: hij was geboren in Rotterdam uit een bemiddelde koopmansfamilie. Hij bleek een wijs en krachtig bestuurder, erudiet en hoogontwikkeld. Een man van weinig woorden. Er is een anecdote dat hij met zijn secretaris naar Rome reisde. Uiteraard met de trein. Bij het instappen in Amsterdam zei hij: "Daar gaan we dan" .Bij de aankomst in Rome: "Daar zijn we dan." En verder werden er geen woorden gewisseld.
Ook daar bleek hij een krachtig bestuurder. Zijn voorganger had hem een bisschoppelijke congregatie nagelaten: de Fraters van Utrecht. Die congregatie, gevormd naar het model van de Fraters van Tilburg, zou frater-onderwijzers in één congregatie samen brengen met paters, met priesters, die zich aan bijzondere zielzorg zouden moeten wijden, vooral in door de congregatie beheerde en bemande instituten.
Mgr. Snickers zag daar niets in, en al ver vóór dat in Tilburg gebeurde maakte hij de ene pater, superior van de congregatie, los van de congregatie, en liet twee anderen, die zich voorbereidden op het priesterschap, naar priestercongregaties overgaan. Als 'lekencongregatie' kwamen de fraters van Utrecht toen tot grote bloei.
In 1895 vroeg aartsbisschop Snickers een coadjutor met recht van opvolging. Hij kreeg die op 18 februari 1895 in de persoon van Henricus van de Wetering, pastoor van de St.Vituskerk in
Hilversum. In deze kerk, de grootste van het aartsbisdom (nu van het bisdom Haarlem) werd de pastoor tot aartsbisschop van Gaza i.p.i gewijd door Mgr.Snickers zelf, 24 maart 1895. Korte tijd later, 11 juli 1895, overleed hij. Mgr. Henricus (IJzeren Hein werd hij door de Utrechtse clerus genoemd) van de Wetering stond 35 jaar lang aan het hoofd van het aartsbisdom Utrecht en van de Nederlandse kerkprovincie.
Na enkele kapelaansjaren werd A.J.Callier leraar op Hageveld. Hij was een goed classicus, en daarbij nog Hispanist en Vondelkenner. Op 43jarige leeftijd werd hij vicaris-generaal, met 54 bisschop. Hij overleed in 1928, 79 jaar oud.
Zeer intens heeft hij zich ingezet voor de bouw van de tegenwoordige Haarlemse kathedraal, de 'nieuwe' Bavo. Eigenlijk is hij de bouwheer van de bisschopskerk. Hij trok de beste architecten aan, en als die toevallig protestant waren was dat voor hem geen bezwaar. De eenheid van bouwstijl was zijn voornaamste zorg.
Joannes Dominicus Josephus Aengenent werd geboren op 14 maart 1873 in Rotterdam. Hij werd priester gewijd in 1897, was een jaar kapelaan in Roelofarendsveen, werd toen leraar in Hageveld, met een studieopdracht voor wijsbegeerte. Studeerde af voor wijsbegeerte en sociologie, en werd meteen professor in Warmond (1904). In 1924 werd hij kanunnik, in juni 1928 bisschop.
Het was in de tijd, dat de Nederlandse sociaal-democraten de strijd aanbonden tegen de vijf K's: Kerk, Koning, kazerne, kroeg en kapitaal. De katholieke sociale actie nam in ieder geval de strijd tegen kroeg en kapitaal over. Als een eenheid. Priesters als Alphons Ariëns en Dr.Poels zetten zich in voor de rechten van de werknemers, en tegen de onder hen wijd verspreide drinkgewoonten.
Zeker: er waren armbesturen, en er was al in de negentiende eeuw een bloeiende St.Vincentiusvereniging. Welgestelde katholieken besteedden tijd en geld aan de ondersteuning van behoeftigen en hun gezinnen. Maar dat arbeiders rechten zouden hebben, dat waren ze zich niet bewust. En dat arbeiders die rechten af probeerden te dwingen via stakingen, dat was hen een gruwel. Ook bij de bisschoppen bestond daar geen begrip voor, en 'Haarlem' was hier geen uitzondering, integendeel. Door het werk van professor Aengenent en de zijnen werd dit langzamerhand anders.
In Post's 'Losse bladen uit de geschiedenis van het bisdom Haarlem' staat een uitvoerig verslag van de Sobriëtasactie van 24 september 1911. Sobriëtas was de katholieke drankbestrijdings vereniging,die op die dag ruim vijftigduizend gulden bijeenbracht voor het Dr.Ariënsfonds, dat de stichting voorbereidde van 'een roomsch asyl voor drankzuchtigen, geld, geofferd ten bate van de ongelukkige slaven van koning Alcohol'.
Zeven jaar is Mgr.Aengenent bisschop geweest. Hij maakte de herstichting mee van de Abdij Egmond, stimuleerde de Graalbeweging, zag ook in zijn bisdom de nieuwe katholieke lekeninstituten ontstaan als de Kruisvaarders van St.Jan en de Vrouwen van Bethanië. Hij stuurde als eerste bisschop ook zijn priesters naar de universiteit, haalde gepromoveerde krachten naar Hageveld en Warmond. Alle verwachtingen, die men van hem had kon hij niet helemaal waarmaken, het was crisistijd, en de tweede wereldoorlog werd al voorbereid.
Tijdens zijn lang pontificaat is er veel gebeurd. De tweede wereldoorlog trok over Nederland, trok ook over het uitgestrekte bisdom. Honderd jaar lang, van 1853 tot 1955, was het bisdom Haarlem zeer groot: heel Holland en Zeeland, zoals die twee nauw verbonden gewesten al van de middeleeuwen af een eenheid waren. In 1840 was Holland gesplitst in Noord- en Zuid-Holland, maar in 1853 was dat geen bezwaar om van het hele historische Holland en West-Friesland met alle Zeeuwse eilanden één bisdom te maken.
Een bisdom Groningen werd heropgericht, afgesplitst van het Aartsbisdom, een nieuw bisdom Rotterdam werd afgesplitst van Haarlem, de Zeeuwse eilanden werden bij Breda gevoegd, Vlieland en Terschelling bij Groningen.
Het bisdom Haarlem werd tot op éénderde van het vroegere grondgebied teruggebracht. De provincie Zuid Holland werd een eigen bisdom - Utrecht moest Woerden en Gorkum aan het nieuwe bisdom afstaan - heel Zeeland kwam bij het bisdom Breda. Zeeuws-Vlaanderen had al vanaf 1853 bij het bisdom Breda behoord, maar dat hoorde tussen 1648 en 1839 niet bij Zeeland. Men voelt zich daar meer Vlaming dan Zeeuw, Zeeuws-Vlaanderen was Generaliteitsland, bestuurd als een soort van kolonie door de Staten-Generaal. De inwoners daar spreken meestal van Staats Vlaanderen, en niet van Zeeuws Vlaanderen.
En Vlieland en Terschelling? Die hoorden van de oude tijden af bij het gewest 'Holland en West- Friesland'. In 1942 werden de twee 'Noord-Hollandse eilanden' bij Friesland gevoegd. De Duitsers probeerden daarmee de Groot-Friese Beweging te lijmen, maar er waren ook argumenten. Sinds de aanleg van de Afsluitdijk waren de beide eilanden eigenlijk alleen van Harlingen uit te bereiken. Voor het bisdom waren ze van weinig belang: er wonen door het jaar zeer weinig katholieken. In het seizoen kwam er een pater Augustijn vanuit Witmarsum, om voor de katholieke badgasten de H.Mis te lezen. Na 1955 gebeurt dat onder de verantwoordelijkheid van de bisschop van Groningen. Verder veranderde er niets.
Bovendien had Mgr. Van de Wetering in zijn oude parochie, de St.Vitus van Hilversum, al in 1909 de aartsbisschoppelijke kweekschool gevestigd, met een eigen halte aan de spoorbaan naar het Utrechtse Maliebaanstation. In 15 minuten was hij van zijn ambtswoning aan de Maliebaan in 'zijn' kweekschool.
De Gooise clerus had een telegram gezonden aan aartsbisschop Alfrink: "Wij zijn ontSticht, kunnen we weer bij U terecht?" Het mocht niet baten: mgr.Alfrink nam afscheid van een groot deel van zijn priesters, een groter deel dan wat hij af moest afstaan aan het nieuwe bisdom Groningen.
Jan van de Brink, de nogal zelfstandig optredende pastoor van Uithoorn, kreeg van hem te horen: "Och, voor U verandert er niet zoveel. Wat U tot nog toe in Utrecht had moeten aanvragen, moet U nu in Haarlem aanvragen."
De aartsbisschoppelijke kweekschool bleef eigendom van het aartsbisdom, en de rector bleef priester van het aartsbisdom, maar de jurisdictie over leraren en leerlingen ging over naar Haarlem. Door allerlei fusies is de onderwijzersopleiding weer in Utrecht terecht gekomen. Het gebouw is een aantal jaren geleden aan de E.O.verkocht.
De seminaristen uit het Gooi mochten hun opleiding in Rijsenburg afmaken, maar werden voor het bisdom Haarlem gewijd, en hebben in dat bisdom vaak heel belangrijke posten bekleed. De onderwijzers in opleiding hoefden niet over te stappen naar de bisschoppelijke kweekschool in Beverwijk. Het hele stelsel van bisschoppelijke kweekscholen was in 1955 al praktisch buiten werking geraakt.
Van de opzet om de bisdomgrenzen te laten samenvallen met de provinciegrenzen, aangekondigd in de Romeinse documenten, die de nieuwe kerkelijke indeling regelden, is in de praktijk niet veel terecht gekomen. Zeker: het bisdom Roermond valt samen met de provincie Limburg, maar dat was al zo. En het bisdom Rotterdam is praktisch de provincie Zuid-Holland. Maar Noord Brabant bleef verdeeld over twee bisdommen, en het bisdom Den Bosch behield Gelderland beneden de Waal, Nijmegen en omgeving dus.
Maar het meest verdeeld bleef de nieuwe, de twaalfde provincie, die toen al gepland was, al was Flevoland nog niet definitief gevormd. De Noordoostpolder kwam bij Groningen, Oostelijk Flevoland bleef bij Utrecht, Zuidelijk Flevoland kwam bij Haarlem, met de Markerwaard, die volgens de plannen toen nog drooggelegd zou worden.
Mgr. Huibers heeft nog tien jaar het sterk verkleinde bisdom bestuurd. Toen droeg hij het bestuur over aan zijn coadjutor met recht van opvolging. Hij werd benoemd tot aartsbisschop van Cypsola i.p.i. Aartsbisschop: een bijzonder eerbetoon. Tien kwasten aan beide zijden van zijn wapen. Het concilie zou aan dit kerkelijk - folkloristisch eerbetoon een eind maken.
In 1951 werd hij door de nuntius met een bijzondere missie naar Nijmegen gestuurd. Hij moest de Nijmeegse hoogleraar Professor Dr. B. Alfrink in een als 'bijbelkundig-collegiaal' aangekondigd gesprek polsen, of hij bereid was aartsbisschop-coadjutor van Utrecht te worden. Alfrink was bereid, en toen oud-collega Dodewaard tot bisschop gewijd werd, herinnerde hij hem hem nog eens fijntjes aan zijn missie van 1951.
Begin 1958 had Mgr. Huibers in Rome een coadjutor met recht van opvolging gevraagd. Het kapittel had een voordracht ingediend, Mgr. Van Dodewaard was benoemd. Op 9 september 1958 wijdde Mgr. Huibers Mgr. Van Dodewaard tot bisschop van i.p.i.
Op 27 juni 1960 vraagt Mgr.Huibers aan Rome ontslag als bisschop van Haarlem. Hij is dan 85 jaar, en 25 jaar bisschop. Het ontslag wordt uiteraard verleend, Mgr. Huibers wordt benoemd tot aartsbisschop van Cysela i.p.i. Een bijzonder eerbetoon: hij mag de onderscheidingtekenen van een aartsbisschop aan zijn wapen toevoegen.
Enkele jaren later zou door het concilie dit alles ingrijpend worden veranderd: alle bisschoppen, maar ook alle pastoors, zouden op hun 75e verjaardag ontslag moeten vragen. Ontslagvragende bisschoppen zouden niet meer een (aarts-) bisdom in partibus toegewezen krijgen, ze mochten zich gewoon emeritus-bisschop van hun vroegere standplaats gaan noemen. Zo hebben we nu een emeritus-bisschop van Breda, en vóór het overlijden van mgr. Ter Schure zelfs twee van Den Bosch..
Zes jaar is Mgr. Van Dodewaard bisschop van Haarlem geweest. Hij sterft op 9 maart 1966, nog maar 53 jaar oud. Hoogtepunt, kernpunt van zijn activiteiten van de zes jaren als bisschop van Haarlem was zijn meedoen aan, en zijn belangrijke taak in het Tweede Vaticaans Concilie.
Het zou de moeite waard zijn het register eens zorgvuldig na te pluizen op wat de Nederlandse bisschoppen 'op hun naam hebben staan', en dat eens te vertalen en uit te geven. Bij kardinaal Alfrink staan de meeste verwijzingen, hij was tenslotte één van de voorzitters. Maar dan volgt, ver boven de anderen uit, Mgr. Van Dodewaard. Hij wordt vaker genoemd dan de toenmalige aartsbisschop Woytila. En meestal slaat de vermelding niet op een naamsvermelding als aanwezige terug, maar op een uitgebreide interventie, op een toespraak of een toelichting van enkele bladzijden druks.
Mgr.P.A.Nierman, toen bisschop van Groningen, heeft in de jaren van het concilie meermalen verklaard, dat hij zich niet intens met alle zaken van het concilie kon bezig houden. Hij had ook nog een bisdom te besturen. Van hem staat maar één interventie vermeld, 28 september 1964. Een overigens uitstekend kort betoog over de verhouding tussen christenen, joden en moslims.
Maar mgr. J. van Dodewaard - in het register bij de V van Van Dodewaard te vinden - wordt al bij het begin van het concilie in de theologische commissie gekozen. Met 1537 van de 2167 uitgebrachte stemmen. Naast kopstukken als de kardinalen König en Léger. Later wordt de Haarlemmer bisschop voorzitter van de commissie, en leidt hij de slotbespreking.
Op 21 november 1962 spreekt hij namens de Nederlandse bisschoppen over het schema: De bronnen van de openbaring (De fontibus revelationis). Hij wijst een aparte traditie als geloofsbron af: 'de levende stem van de Kerk gaat uit van de Schrift' zo betoogt hij. En hij stelt voor de titel van het schema te veranderen. Niet meer: over de bronnen van de openbaring (De fontibus revelationis), maar: Over de openbaring en hoe die tot ons gekomen is (De revelatione eisque transmissione).
Op 2 oktober 1963 spreekt hij over het mysterie van de kerk. Hij wil dat de kerk van haar leden vraagt, dat ze 'de Zoon van God als Verlosser erkennen', en dat ze 'de H.Schrift als norm van geloof en leven in ere hebben en houden'.
In september 1965 leidt hij, als voorzitter van de theologische commissie, de slotbesprekingen. Over de aangebrachte veranderingen wordt bij zitten en opstaan gestemd. Zo over zijn zeer bijzondere vakgebieden, de bijbelwetenschappen: 'De kerk is gebouwd op het fundament van de apostelen en de profeten.' 'De historie van het heil is in de boeken van het Oude Testament besloten'. De verslagen vermelden alleen dat bij 'Ja' een groot aantal vaders opstaat, bij 'nee' een zeer klein aantal.
Op 19 september 1965 leidt de bisschop van Haarlem de eindstemming. Uitgebracht: 2109 stemmen, 1777 vóór. Tegen praktisch niemand, veel blanco of ongeldig. Na de stemming volgt een langdurig applaus, als men het deftige Latijn 'gewoon' vertaalt.
De bisschop van Haarlem heeft zich uitgeleefd op het concilie. Misschien ook in de letterlijke betekenis. Bekend is, dat vele zeer druk bezette schoolhoofden bij hun pensioen in juli uitvoerig afscheid nemen, en na de vakantie, bij het begin van het nieuwe schooljaar, soms plotseling overlijden. Misschien is bij mgr. Van Dodewaard het wegblijven van de drukke Romeinse bezigheden ook mede de oorzaak geweest van zijn plotseling overlijden. Op 9 maart 1966, nog geen halfjaar na de sluiting van het concilie, werd mgr.Van Dodewaard in zijn bed dood gevonden.
Eind zestiger jaren brachten enkele bisschopbenoemingen nogal wat beroering. Bisschop Zwartkruis probeerde enkele malen te bemiddelen. Hij vertegenwoordigde het Nederlandse episcopaat ook enkele malen bij bijeenkomsten, waar hij vanwege zijn talenkennis zich heel gemakkelijk kon bewegen. Ook was hij emigratie-bisschop, en als zodanig ging hij vaak verre reizen aan.
Voor het laatst gewijzigd: |